1.3.Gebiedsspecifieke criteria
(…)
3. Buitengebied
(…)
Criteria
zuidelijkedeel:
a. Antenne-installaties dienen te worden gekoppeld aan de bestaande infrastructuur zoals de spoorwegverbinding en de snelweg;
b. plaatsing van antennes nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats 1] dient te worden gemeden;
c. aansluiting dient te worden gezocht bij de bossen.”
Wordt voldaan aan de locatiecriteria?
26. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning in strijd met de locatiecriteria uit het plaatsingsbeleid is verleend, omdat het college niet heeft aangetoond dat opties a t/m g zoals genoemd in artikel 1.2 niet haalbaar zijn. Volgens eisers heeft vergunninghoudster de communicatiemast op deze locatie aangevraagd omdat deze locatie eigendom is van ProRail. Zij hebben volgens eisers nauwelijks onderzoek gedaan naar alternatieve locaties.
27. Het college stelt dat uit onderzoek van vergunninghoudster naar voren is gekomen dat de vergunde locatie de meest geschikte locatie is voor de communicatiemast, omdat hier de dekking kan worden geoptimaliseerd, de juiste infrastructuur (eigen glasvezelnetwerk en bestaande energievoorzieningen) reeds aanwezig is en het stuk grond eigendom is van ProRail. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvSkan een omgevingsvergunning voor een op zich aanvaardbare locatie worden geweigerd als er alternatieven zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college stelt dat niet is gebleken dat met de alternatieve locaties die eisers hebben genoemd een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.
28. De rechtbank overweegt dat vergunninghoudster ter zitting heeft toegelicht dat uit onderzoek van ProRail is gebleken dat de communicatiemast dicht bij het spoor moet staan, binnen het gebied dat in de “Toelichting bouw nieuwe zendmast nabij [plaats 1] ten behoeve van GSM-R” van ProRail met een oranje cirkel is aangegeven
.De antennes moeten ‘vrij zicht’ hebben op het spoor, zonder obstructies en zij moeten zoveel mogelijk ‘in lijn’ staan met het spoor voor een goede ‘hand-over’. De rechtbank acht dit aannemelijk. Voor zover eisers dit betwisten, had het naar het oordeel van de rechtbank op hun weg gelegen om een tegenonderzoek in het geding te brengen, waaruit blijkt dat de antennes ook buiten het gebied dat is aangegeven met de oranje cirkel naar behoren zouden kunnen functioneren.
Nu eisers dat hebben nagelaten zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen dat de oranje cirkel als het zoekgebied heeft te gelden. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het college binnen dat zoekgebied de locatiecriteria uit artikel 1.2 van het plaatsingsbeleid op de juiste manier heeft gehanteerd.
29. De rechtbank overweegt dat het college in het verweerschrift heeft gesteld dat de communicatiemast voldoet aan de locatiecriteria omdat deze conform artikel 1.2, onder d, van de locatiecriteria is geplaatst langs een infrastructuurlijn, namelijk het spoor. De rechtbank stelt vast dat dit klopt en dat niet is gebleken dat er binnen het zoekgebied locaties aanwezig zijn als bedoeld onder a tot en met c, die hoger in de voorkeursvolgorde staan. De rechtbank concludeert dan ook dat het college op grond van de locatiecriteria haar medewerking kon verlenen aan het plaatsen van de communicatiemast op deze locatie.
Aan de vraag of optie a tot en met g aantoonbaar niet haalbaar zijn, zoals bedoeld onder artikel 1.2 onder h, komt de rechtbank hier dus niet toe.
30. Aangezien het college deze motivering niet ten grondslag heeft gelegd aan de bestreden besluiten, maar pas in het verweerschrift als motivering heeft opgenomen, kleeft er een motiveringsgebrek aan de bestreden besluiten. De rechtbank zal het gebrek niet passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelet op het hiernavolgende.
Wordt voldaan aan de gebiedsspecifieke criteria?
31. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het college de gebiedsspecifieke criteria uit het plaatsingsbeleid op de juiste manier heeft gehanteerd. Eisers hebben in dat verband aangevoerd dat de voorgenomen locatie van de communicatiemast zich aan de rand van twee aangelegde woonwijken in de kern van [plaats 1] bevindt ( [straat 1] en [straat 2] ). De verleende omgevingsvergunning is volgens eisers dus in strijd is met het gebiedsspecifieke criterium voor het zuidelijke deel van het buitengebied: dat plaatsing van antennes nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats 1] dient te worden gemeden.
32. De aanvraag voldoet volgens het college wel aan de gebiedsspecifieke criteria voor het zuidelijke deel van het buitengebied omdat de mast wordt geplaatst langs een infrastructuurlijn (voorwaarde a). Aan de voorwaarde dat plaatsing van antennes nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats 1] dient te worden gemeden (voorwaarde b) moet volgens het college geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, omdat de reden dat deze voorwaarde in het beleid is opgenomen niet meer is te achterhalen. Het college wijst er daarbij op dat het beleid uit 2010 dateert en dat [plaats 1] in de jaren daarna in de richting van het spoor is uitgebreid.
33. De rechtbank stelt vast dat aan voorwaarde a van de gebiedsspecifieke criteria voor het zuidelijke deel van het buitengebied wordt voldaan, omdat de mast wordt geplaatst langs een infrastructuurlijn. Dat ook wordt voldaan aan voorwaarden b en c is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd door het college. De mast is immers vergund op een locatie nabij woonbebouwing aan de rand van de kern van [plaats 1] en er is geen aansluiting gezocht bij bossen.
34. In de toelichting op de gebiedsspecifieke criteria voor het buitengebied (onder 3) is opgenomen dat er gevallen kunnen zijn “
waarbij de plaatsing absoluut noodzakelijk is om “witte vlekken” in de dekking te voorkomen. Dit betekent dat wel moet worden aangetoond dat er geen alternatieven voorhanden zijn.” De rechtbank overweegt dat die situatie hier mogelijk aan de orde is. Het college heeft gesteld dat zij onderzoek heeft gedaan naar diverse alternatieve locaties, maar dat er geen alternatieve locaties zijn (binnen het zoekgebied) waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Het college heeft echter nagelaten om dit te onderbouwen met stukken, waaruit blijkt welke alternatieve locaties zijn onderzocht en wat de bevindingen van dat onderzoek precies waren. De stukken waar vergunninghoudster tijdens de zitting aan heeft gerefereerd, zijn bij eisers en de rechtbank niet bekend. Ook op dit punt kleeft er naar het oordeel van de rechtbank dus een motiveringsgebrek aan de bestreden besluiten.
35. Zoals hiervoor is geoordeeld, zijn de bestreden besluiten op twee punten in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in een bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
36. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na datum van verzending van deze uitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen.
37. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.