ECLI:NL:RBZWB:2024:811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Tilburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een villa in Tilburg, vastgesteld op € 1.157.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 1.022.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 januari 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt die in de nabijheid zijn verkocht. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gehanteerde waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende beoordeeld, waaronder de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen en de toepassing van correcties voor verschillen in kwaliteit en voorzieningen.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat de waardebeschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. De belanghebbende heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [b.v.] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: mr. N.D. Niederer, verbonden aan AKD).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van [adres 3] februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.157.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tilburg voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft een aanvulling daarop ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [naam] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. N.D. Niederer en [taxateur] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een villa (bouwjaar 1969) met een oppervlakte van 539 m2, een aangebouwde garage, vijf dakkapellen en een voorraadkelder, op een perceel van 3.125 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 1.022.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 1.157.000.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Formele grond
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet de opgevraagde gegevens aan hem heeft toegezonden.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om het taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix en om alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar bij brief van 6 april 2022 (de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift) het taxatieverslag en een waardematrix met grondstaffel heeft toegestuurd. In de matrix zijn de afwijkende koudv-factoren genoemd en zijn ook de geïndexeerde verkoopprijzen weergegeven. In dit geval is dus geen sprake van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6.1.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd, die op 24 oktober 2023 door [taxateur] is opgemaakt.
6.2.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 1.157.196 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats] . In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning. De woning is op 7 maart 2023 inpandig opgenomen.
6.3.
Volgens de heffingsambtenaar is voldoende aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde waarde van € 1.157.000 niet te hoog is.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
6.4.
Belanghebbende voert aan dat referentiewoning [adres 4] niet vergelijkbaar is, omdat deze referentiewoning (bouwjaar 1994) nieuwer is dan de woning (1969). De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de referentiewoning wel vergelijkbaar is en dat met het verschil in bouwjaar rekening is gehouden door een factor 4 voor kwaliteit, uitstraling en voorzieningen. De heffingsambtenaar is er naar het oordeel van de rechtbank in geslaagd aannemelijk te maken dat niet alleen de [adres 4] , maar alle gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, met name omdat referentiewoningen zijn gebruikt die in dezelfde straat gelegen zijn als de woning. Daarbij komt dat belanghebbende de vergelijkbaarheid van [adres 3] (bouwjaar 1930) niet heeft betwist en deze referentiewoning veel ouder is dan de woning. Wel dient de heffingsambtenaar voldoende rekening te houden met de verschillen in bouwjaar en de staat van de (referentie)woningen.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
6.5.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Bij het bepalen van de waarde is immers uitgegaan van naar de waardepeildatum geïndexeerde verkoopprijzen van de referentiewoningen. Aan de aanbouw woonruimte, dakkapel, garage, berging/schuur, overkapping en/of voorraadkelder zijn afzonderlijke waarden toegekend. De grondwaarde is vastgesteld aan de hand van een grondstaffel. Er zijn correcties toegepast voor verschillen in kwaliteit, uitstraling en voorzieningen van de (referentie)woningen. Voor de woonoppervlakte van de woning is uitgegaan van een m2-prijs die lager ligt dan de gemiddelde m2-prijs van de referentiewoningen.
6.6.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut en wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank met nummer ECLI:NL:RBZWB:2020:6770. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een berekening overgelegd, waaruit blijkt dat de referentiewoningen gemiddeld een oppervlakte hebben van 339 m2 en dat daarvoor een gemiddeld bedrag van € 555.081,99 is betaald. Voor de woning is de heffingsambtenaar uitgegaan van een bedrag van € 595.812. Daaruit volgt dat de woning een oppervlakte heeft die 180 m2 groter is en dat daarvoor slechts ongeveer € 40.000 is gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met het afnemend grensnut. De ter zitting door belanghebbende ingenomen stelling, zonder onderbouwing, dat het afnemend grensnut dient te leiden tot een iets lagere waarde voor de woning, kan daarom niet worden gevolgd.
6.7.
Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag OZB niet te hoog is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet terug en heeft hij ook geen recht op vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44