ECLI:NL:RBZWB:2024:8102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
22/5615 WIA T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de berekening van het WIA-dagloon en de rol van eenmalige uitkeringen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WIA-dagloon beoordeeld. Eiseres, die als lerares werkzaam was, is sinds 26 december 2020 arbeidsongeschikt en heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar WIA-maandloon vastgesteld op € 5.588,35, maar eiseres betwist deze vaststelling, met name de uitsluiting van een eenmalige uitkering bij de berekening van haar loon over juni 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 november 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV ten onrechte de eenmalige uitkering niet heeft meegeteld bij de berekening van het vervangende loon. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat bijzondere betalingen, zoals een eenmalige uitkering, moeten worden opgeteld bij het reguliere loon. De rechtbank oordeelt dat het UWV het WIA-maandloon van eiseres niet correct heeft vastgesteld en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken, waarna de rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is nog geen hoger beroep mogelijk tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5615 WIA T
tussenuitspraak van 29 november 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: drs. [gemachtigde]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dag/maandloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het UWV heeft het WIA-maandloon van eiseres met het primaire besluit van
18 juli 2022 vastgesteld. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die vaststelling gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiseres is werkzaam geweest als lerares. Voor dat werk is zij op 26 december 2020 uitgevallen.
2.2.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiseres met ingang van 2 mei 2022 een WIA-uitkering toegekend. Daarbij is het maandloon (vóór indexering en zonder maximering) vastgesteld op € 5.588,35. Eiseres heeft recht op een IVA [1] -uitkering van 75% van het maximum WIA-maandloon van € 4.975,53.
2.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.4.1.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.4.2.
Het UWV heeft de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020.
In de periode van 1 december 2019 tot en met 31 oktober 2020 had eiseres onbetaald verlof en is niet haar volledige loon uitbetaald.
2.4.3.
Het UWV heeft op grond van artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemers-verzekeringen (Dagloonbesluit) over december 2019 tot en met oktober 2020 het loon over november 2020 in aanmerking genomen, omdat die maand direct is gelegen na afloop van het tijdvak van de verminderde loonbetaling als gevolg van verlof.
In het vervangende tijdvak november 2020 is volgens het UWV sprake van een hoger loon dan in de te vervangen tijdvakken. Bij die vergelijking wordt uitgegaan van het loon zonder eventueel uitbetaalde Extra periode salaris (EPS)/Arbeidsvoorwaardenbedrag (AVWB) en Vakantietoeslag (VT). Als in het verminderde loon EPS of VT is opgenomen wordt dat van het loon afgetrokken. Het restant wordt vervangen door het loon van het vervangende tijdvak, zonder EPS en VT.
Het loon in het vervangende tijdvak november 2020 is € 4.655,80. Dit loon is hoger dan het loon in de te vervangen tijdvakken van december 2019 tot en met oktober 2020.
Het loon van november wordt opgehoogd met de opgebouwde bedragen VT van € 400,96 en EPS/AVWB van € 531,59. Dat is in totaal € 5.588,35.
2.4.4.
Het UWV stelt dat het beroep van eiseres op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 [2] (hierna: de CRvB-uitspraak) niet slaagt omdat met ingang van 1 januari 2022 de opgebouwde VT en EPS/AVWB meetellen, en niet langer de uitbetaalde EPS en VT.
Volgens het UWV vermeerdert eiseres over juni 2020 ten onrechte het loon van € 4.655,80 met de eenmalige uitkering van € 600,- (hierna: de eenmalige uitkering). Volgens de loonaangifte en de salarisstrook is het sv-loon [3] over juni 2020 € 4.056,82. Dit bedrag is inclusief de eenmalige uitkering. Voor de dagloonberekening moet daarom worden uitgegaan van het hogere vervangende loon van € 4.655,80.

Beroep

3.1.
Eiseres is het met het UWV eens dat het vervangende loon over november 2020
€ 4.655,80 is en de opgebouwde bedragen VT en EPS/AVWB € 400,96 en € 531,59.
3.2.
Zij is het er echter niet mee eens dat de eenmalige uitkering niet mag meetellen bij de hoogte van het loon over juni 2020. De eenmalige uitkering is geen EPS/AVWB. Dit blijkt ook uit de uitdraai Inkomstenverhouding die het UWV hanteert bij de vaststelling van het sv-loon.
3.3.
De stelling van het UWV dat de CRvB-uitspraak niet van toepassing is, slaagt volgens eiseres niet. Gelet op deze uitspraak moet, als in de te vervangen maand een bijzondere betaling heeft plaatsgevonden, die betaling worden opgeteld bij het reguliere maandloon van de vervangende maand: het loon dat eiseres verdiend zou hebben als zij geen verlof zou hebben genoten. Dit is het maandloon over november 2020 van € 4.655,80. Daarbij moet volgens eiseres voor juni 2020 de eenmalige uitkering die in die maand is uitbetaald, worden opgeteld.

Verweer

4. Het UWV heeft in reactie op de beroepsgronden gesteld dat eiseres in juni 2020 aan sv-loon € 4.056,82 heeft ontvangen en € 320,76 en € 425,27 aan VT en EPS/AVWB. Dat is in totaal € 4.802,85.
Volgens het UWV komt dat loon, zelfs als daarbij een nabetaling van € 600,- wordt opgeteld, lager uit dan het totale loon over november 2020. Overigens gaat het UWV ervan uit dat die nabetaling al is opgenomen in het sv-loon over juni 2020.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden het WIA-maandloon van eiseres (voor indexering en zonder maximering) heeft vastgesteld op € 5.588,35. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres belang bij de beantwoording van deze vraag, omdat de hoogte van het ongemaximeerde WIA-maandloon van invloed kan zijn op haar ABP-arbeidsongeschiktheidspensioen.
6.2.
Volgens eiseres is de dag/maandloonvaststelling van het UWV niet juist. Zij stelt dat bij het vervangende loon van november 2020 voor de maand juni 2020 de eenmalige uitkering nog opgeteld moet worden. Het vervangende loon van november 2020 is alleen het reguliere loon. Daarbij is geen rekening gehouden met bijzondere beloningen, zoals de eenmalige uitkering. De eenmalige uitkering moet daarom voor die maand nog worden bijgeteld bij het vervangende loon van november 2020.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar de CRvB-uitspraak. De CRvB heeft daarin overwogen:
‘Uit (…) volgt dat de ten tijde hier van belang geldende tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit ertoe strekte te voorkomen dat een werknemer die tijdens een periode van ziekte geen loon of niet zijn volledige loon doorbetaald krijgt daardoor ook een lagere uitkering zou ontvangen. Gelet op deze strekking dient artikel 6, eerste lid, hier alleen te worden toegepast ten aanzien van het reguliere loon, in dit geval het maandloon, waarop over de maanden (…) wegens ziekte een korting is toegepast. Anders dan de rechtbank heeft gedaan, dient ook in het refertejaar genoten extra periodiek salaris dat niet wegens ziekte is verminderd, zoals in dit geval de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering, in de vaststelling van het dagloon te worden betrokken. Immers, alleen ten aanzien van het reguliere loon doet zich het probleem voor waarvoor artikel 6 van het Dagloonbesluit een oplossing beoogde te geven. Met het slechts vervangen van het gekorte maandloon door het laatste voor de ziekte genoten maandloon en het buiten beschouwing laten van de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering die in het refertejaar volledig aan betrokkene zijn uitbetaald, wordt aan de strekking van het hier van toepassing zijnde artikel 6 van het Dagloonbesluit en aan artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit onvoldoende recht gedaan. Een en ander betekent dat met toepassing van artikel 6, eerste lid, over de maanden (…) het loon over maand (…), het laatste aangiftetijdvak voorafgaand aan de ziekte, (…) in aanmerking moet worden genomen. Door artikel 6, eerste lid, in deze (…) aangiftetijdvakken zo toe te passen wordt een verlagend effect van de korting op het maandloon van betrokkene wegens ziekte op het dagloon vermeden. Met inachtneming van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit dient daar voor de maand (…) de bindingstoelage (…) bij opgeteld te worden en voor de maand (…) de eindejaarsuitkering (…).’
6.3.
Alhoewel deze uitspraak ziet op een geval van ziekte en de artikelen 5 en 6 van het Dagloonbesluit, is de rechtbank van oordeel dat deze uitspraak in dit geval ook toepassing kan vinden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze uitspraak dat, zoals eiseres ook heeft gesteld, bij het vervangende loon/het reguliere loon (van in dit geval november 2020) de extra eenmalige uitkering die niet door verlof is verminderd (zoals in dit geval) moet worden opgeteld. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat er in dit geval geen sprake is van een bedrag dat is opgebouwd en later is uitbetaald.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het UWV in de dag/maandloon-berekening voor de maand juni 2020 bij het vervangende loon (van november 2020) de eenmalige uitkering moet optellen. Nu het UWV dat niet heeft gedaan heeft, heeft het UWV het dag/maandloon van eiseres niet juist vastgesteld.
6.4.
Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet juist is. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6.5.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog het (ongemaximeerde) maandloon van eiseres vast te stellen met inachtneming van de eenmalige uitkering. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6.6.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op 6 weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan moet het UWV dit binnen 2 weken aan de rechtbank mededelen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen 4 weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit van 27 oktober 2022 te herstellen binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen 2 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4. Het maandloon bedraagt:
a. indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
b. indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
Artikel 51
De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per kalendermaand 75% van het maandloon.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit)
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
Artikel 17
1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien:
a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon, of
b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering in verband met de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.

Voetnoten

1.IVA = Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
3.sv-loon = sociaal verzekeringsloon.