ECLI:NL:RBZWB:2024:8102
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de berekening van het WIA-dagloon en de rol van eenmalige uitkeringen
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WIA-dagloon beoordeeld. Eiseres, die als lerares werkzaam was, is sinds 26 december 2020 arbeidsongeschikt en heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft haar WIA-maandloon vastgesteld op € 5.588,35, maar eiseres betwist deze vaststelling, met name de uitsluiting van een eenmalige uitkering bij de berekening van haar loon over juni 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 november 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het UWV ten onrechte de eenmalige uitkering niet heeft meegeteld bij de berekening van het vervangende loon. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat bijzondere betalingen, zoals een eenmalige uitkering, moeten worden opgeteld bij het reguliere loon. De rechtbank oordeelt dat het UWV het WIA-maandloon van eiseres niet correct heeft vastgesteld en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken, waarna de rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is nog geen hoger beroep mogelijk tegen deze tussenuitspraak.