ECLI:NL:RBZWB:2024:8085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-040149-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, met name de productie van metamfetamine

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, met name de productie van metamfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 en 27 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 4 februari 2021 heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met de productie en distributie van metamfetamine. De verdachte heeft samen met medeverdachten laboratoria opgezet voor de productie van deze drugs en heeft daarbij een actieve rol gespeeld in het proces.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de strafoplegging gebaseerd op gemaakte procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 32 maanden, wat door de rechtbank werd opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat resulteerde in een korting van 10% op de straf. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest, wat werd meegewogen in de strafmaat. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsgang en de maatschappij, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-040149-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 en 27 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 27 november 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van Opiumwetfeiten en
feit 2: het medeplegen van de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daarvoor.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De procesafspraken

4.1
De aard van de zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst die door verdachte en zijn raadsman op 18 maart 2024 is ondertekend en door de officier van justitie op 4 april 2024. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
Het Openbaar Ministerie:
  • zal rekwireren tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten;
  • zal rekwireren tot oplegging van een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest;
  • zal geen ontnemingsvordering aanhangig maken;
De verdachte:
- zal geen nadere onderzoekswensen indienen en/of (inhoudelijke) verweren
voeren;
  • legt geen bekennende verklaring af;
  • bevestigt dat al het beslag in deze strafzaak is afgehandeld;
  • zal gedurende het proces in eerste aanleg (in beginsel) geen aanhoudingsverzoeken
indienen;
- zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken.
Verder zal er door de verdediging en het Openbaar Ministerie geen hoger beroep worden ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
4.2
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak door de rechtbank zijn de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, leidend geweest. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van de artikelen 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan die verplichting wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
4.3
De toetsing in deze zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak behandeld op de terechtzittingen van 25 en 27 juni 2024. Deze zittingen hadden het karakter van een inhoudelijke behandeling. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de aan hem ten laste gelegde feiten alsook zijn persoonlijke omstandigheden.
Vervolgens heeft de rechtbank hem bevraagd over het afdoeningsvoorstel. Verdachte heeft verklaard goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan en dat hij deze overeenkomst op eigen initiatief en vrijwillig is aangegaan. De reden voor hem om procesafspraken te maken is dat hij eerder duidelijkheid krijgt over de afloop van de procedure en hij minder straf zal krijgen. Duidelijk is geworden dat verdachte bij het hele proces om tot afspraken met het Openbaar Ministerie te komen, steeds is bijgestaan door zijn raadsman.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit de artikelen 348 en 350 Sv beantwoorden.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht overeenkomstig de procesafspraken het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor wat betreft de bewezenverklaring eveneens verzocht de gemaakte procesafspraken te volgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het dossier met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden zoals hierna weergeven. Zij grondt haar overtuiging hiervoor op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 apri1 2020 tot en met 4 februari 2021 in [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en andere personen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk
- het bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
EN
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hoeveelheden metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode in voornoemde pleegplaatsen
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling/productieplaats, bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel genaamd BMK (Benzylmethylketon) en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* productiemiddelen en/of voorwerpen en/of hardware bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert conform de gemaakte procesafspraken aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht om de gemaakte procesafspraken te volgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van onder meer verdenkingen van handel in en productie van metamfetamine in oktober 2020 is een onderzoek gestart, genaamd Philippus. Dit onderzoek heeft uiteindelijk meerdere verdachten opgeleverd waaronder deze verdachte. Op grond van dit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, met name de productie van metamfetamine en voorbereidingshandelingen daarvoor en de verkoop daarvan.
het aandeel van verdachte
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uit gemaakt van een georganiseerde en ondermijnende drugshandel waarvan bekend is dat zulke handel niet zelden gepaard gaat met geweld, wat wordt bevestigd door bij medeverdachten aangetroffen munitie en (vuur)wapens. De rechtbank krijgt bij het lezen van het dossier de indruk dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen de organisatie dagelijkse kost en een normale gang van zaken was. In de tenlastegelegde periode zijn onder de leiding van verdachte [medeverdachte 1] op in ieder geval twee locaties ( [plaats 2] en [plaats 3] ) laboratoriums voor de productie van metamfetamine opgebouwd en in werking geweest.
Er werd hierbij getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken. Er vonden veelvuldig ontmoetingen plaats in verschillende samenstellingen tussen verdachte en medeverdachten binnen het onderzoek Philippus, niet alleen bij een aantal medeverdachten thuis op het kamp maar ook bij het bedrijf van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarnaast werd er onderling gecommuniceerd in versluierd en verhullend taalgebruik en door gebruik van PGP-toestellen.
Verdachte had als uitvoerder een essentiële, zelfs cruciale rol in het productieproces door de koks voor het lab te regelen en als contactpersoon tussen hen en de medeverdachten te fungeren. Daarnaast nam hij deel aan de chatgroep waarin werd gesproken over het productieproces van metamfetamine en de daarvoor benodigde grondstoffen en bleek hij volledig op de hoogte te zijn van het productieproces. Met deze handelingen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan de metamfetamine-handel en het in stand houden daarvan.
Tot slot wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van metamfetamine vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht en er veel tijd, geld en energie moet worden geïnvesteerd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving. Doordat de behaalde grote winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd, ontstaat een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van ondernemers die legaal hun geld verdienen.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en met zijn handelen geprobeerd het aanbod van dit verwoestende middel in stand te houden om zo op een snelle manier geld te verdienen.
Strafmaat
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Zij neemt hierbij in aanmerking de rol van verdachte in het productieproces en in de organisatie. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat er sprake was van een zeer professioneel laboratorium waarin op grote schaal metamfetamine kon worden geproduceerd en ook grote hoeveelheden metamfetamine en metamfetaminebase zijn aangetroffen.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank gaat daarom uit van een first offender.
Daarnaast dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 5 oktober 2021, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Weliswaar is er sprake van een groot onderzoek met meerdere verdachten maar niet van dusdanige omvang dat dit de overschrijding rechtvaardigt. De termijnoverschrijding is evenmin toe te rekenen aan de invloed van de verdediging op het procesverloop. Dat maakt dan ook dat de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting op de straf moet worden toegepast van tien procent.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel betekent voor het (verloop van het) strafproces in deze zaak en de strafoplegging. Daarbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie en de verdediging in een zeer laat stadium van het strafproces tot procesafspraken zijn gekomen. Er hadden in deze zaak immers al drie pro-formazittingen plaatsgevonden, er waren onderzoekswensen ingediend waarbij de verdediging zich had aangesloten en waarop door de rechter-commissaris was beslist en de zaak was gereed en gepland voor inhoudelijke behandeling, toen de rechtbank van de procesafspraken op de hoogte werd gesteld. De efficiëntiewinst is in dit geval dan ook niet gelegen in een snellere behandeling van de strafzaak in eerste aanleg. Wel is het zo dat de behandeling van de strafzaak ter zitting efficiënt is verlopen als gevolg van de procesafspraken en een hoger beroep wordt voorkomen. Dit levert de nodige tijdswinst op en bespaart zittingsruimte in hoger beroep. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
Concluderend is de rechtbank evenals de officier van justitie van oordeel dat bij berechting binnen een redelijke termijn in beginsel een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden zou zijn geweest. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank daartoe niet overgaan en een andere afweging maken waarbij rekening wordt houden met de gemaakte procesafspraken. Over de overeengekomen straf van 32 maanden gevangenisstraf merkt zij op dat deze de ondergrens van de bandbreedte voor een op te leggen straf raakt. Toch zal de rechtbank deze procesafspraken volgen gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de matigingen die in het kader van procesafspraken gebruikelijk zijn. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de toegepaste matiging in deze zaak past bij alle omstandigheden van het geval zoals hiervoor overwogen.
Alles afwegend is de rechtbank dan ook oordeel dat – conform de procesafspraken – de door de officier van justitie gevorderde straf in redelijke verhouding tot de ernst van de feiten staat en daarmee een passende straf is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

Aangezien de verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van alle goederen die op de beslaglijst (aan dit vonnis gehecht als bijlage I ) vermeld staan, zal de rechtbank daarover geen beslissing meer nemen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet;
feit 2:Eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 32 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles en mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 apri1 2020 tot en met 4 februari
2021 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage en/of [plaats 3]
en/of elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit
een samenwerkingsverband(en) van hem, verdachte en [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
en/of een of meer (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, l0A eerste
lid van de Opiumwet, namelijk
- het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel3a van die wet en/of
- het (telkens) plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen
zoals bedoeld in artikel l0A eerste lid van de Opiumwet;
(CRIMINELE ORGANISATIE, artikel 11B Opiumwet)
( art 10 lid 3 Opiumwet, art l lb lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond C
Opiumwet )
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober
2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
's-Gravenhage en/of in een of meer andere plaats(en) in Nederland in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht,
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de
Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(PRODUCTIE SYNTHETISCHE DRUGS [plaats 2] ) (artikel
2B/D jo. 10 Opiumwet)
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari
2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en)
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)
om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die
delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) in voornoemde periode / op voornoemd tijdstip(pen) in
voornoemde pleegplaats(en)
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling / productieplaats,
althans (een) de(e)1(en) van een laboratorium-opstelling /
productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, óok wel
genaamd BMK (Benzylmethylketon) en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of
grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine, althans synthetische drugs en/of
* een of meer productiemiddel(en) en/of voorwerp(en) en/of hardware
bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en/of
amfetamine, althans synthetische drugs
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en)
of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(DRUGSLAB(ORATORIA) EN
GRONDSTOFFEN/PRODUCTIEMIDDELEN/HARDWARE TBV DE
PRODUCTIE VAN SYNTHETISCHE DRUGS TE [plaats 2] )
(artikel 10A Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 471id 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )