ECLI:NL:RBZWB:2024:8069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/12015 VOG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en afwijking van beleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) behandeld. De minister voor Rechtsbescherming had op 17 juli 2023 de aanvraag van eiser afgewezen, en dit besluit werd in stand gehouden na bezwaar. Eiser had een VOG aangevraagd voor de functie van leerkracht, maar de minister weigerde deze op basis van politiegegevens die wijzen op grensoverschrijdend gedrag richting minderjarige kinderen. Eiser stelde dat de minister ten onrechte afweek van het beleid door ook politiegegevens te betrekken, terwijl hij een vrijspraak had voor een eerder feit. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom hij van het beleid afweek en dat de afwijzing van de VOG niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/12015 VOG

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Janse),
en

De minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. V.N. Chaudron).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om hem een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft de minister de weigering om de VOG af te geven in stand gelaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van 2 februari 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en namens de minister de gemachtigde en mr. J.J. den Ouden.
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 maart 2023 heeft eiser een VOG aangevraagd voor de functie van leerkracht.
2.1.
Op 22 juni 2023 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser geen VOG te geven.
Daartoe overweegt de minister dat hij vier jaar terugkijkt in het JDS [2] om de VOG-aanvraag te beoordelen. Dit heet de terugkijktermijn. Binnen de terugkijktermijn vond de minister één justitieel gegeven wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Eiser is ter zake van dit feit in hoger beroep onherroepelijk vrijgesproken op 18 februari 2020. De minister mag een justitieel gegeven dat is afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak niet bij zijn beoordeling van de aanvraag betrekken. [3]
De minister betrekt ook politiegegevens bij de beoordeling van de aanvraag en heeft geconstateerd dat er sprake is van meerdere relevante politiegegevens op eisers naam. Het gaat om meldingen wegens (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag richting minderjarige kinderen. Dit gedrag zou eiser ook meermaals hebben vertoond in de hoedanigheid van leerkracht.
2.2.
Eiser heeft zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen naar voren gebracht. Eiser stelt dat er in het JDS geen justitiële gegevens zijn die mogen worden meegenomen en dat de minister daarom de VOG moet afgeven. De minister mag de politiegegevens niet in de beoordeling betrekken. Dit mag alleen wanneer er relevante JDS-gegevens beschikbaar zijn of bij de aanvraag van een VOG-P (VOG politiegegevens), terwijl deze aanvraag een VOG-NP (VOG natuurlijk persoon) is.
2.3.
Met het besluit van 17 juli 2023 heeft de minister de VOG geweigerd. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat sprake is van politiegegevens die zien op (al dan niet seksueel) grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarige kinderen. Volgens de minister mag hij deze politiegegevens op grond van de wet bij zijn beoordeling betrekken. [4] Daarnaast is gebleken dat sprake zou zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het College van procureurs-generaal heeft de minister strafvorderlijke gegevens gestuurd. [5]
Het gaat om een parketnummer en een omschrijving waarop deze zaak ziet; mogelijk ontucht met minderjarige kinderen.
2.4.
Eiser heeft hiertegen op 21 augustus 2023 bezwaar gemaakt. Op 13 november 2023 is het strafrechtelijk onderzoek ter zake van de verdenking van ontucht gepleegd op 1 september 2018 te [plaats 2] wegens onvoldoende bewijs – sepotcode 02 – geseponeerd.
2.5.
Met het bestreden besluit van 1 december 2023 heeft de minister besloten om de weigering van de VOG in stand te laten. Daaraan heeft de minister het volgende ten grondslag gelegd. De minister erkent dat het meenemen van het technische sepot in strijd is met zijn eigen beleidsregels. [6] Gezien het ernstige zedendelict waarom het hier gaat, mogelijk seksueel misbruik van kinderen, vindt de minister het gerechtvaardigd om af te wijken van het beleid. [7] Strikte toepassing van de beleidsregels zou in dit geval tot een uitkomst leiden die de belangen van minderjarige kinderen onevenredig zou schaden door hen bloot te stellen aan een risico op onzedelijk gedrag. De regelgeving is juist gericht op het zo veel mogelijk wegnemen van dat risico. Het gaat om een uitzonderlijke zaak. Dat rechtvaardigt een afwijking van het beleid. Door het justitieel gegeven mee te nemen, mogen ook de politiegegevens meegenomen worden. De politiegegevens zien op verschillende meldingen van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarige kinderen. Met het gebruik van de kennis over het technisch sepot en de politiegegevens komt de minister tot het oordeel dat voldaan is aan het objectieve criterium. De toetsing van de minister aan het subjectieve criterium valt ten slotte niet in het voordeel van eiser uit.
2.6.
In de voorlopige voorzieningenprocedure hangende dit beroep heeft de minister twee dagen voor de zitting per e-mail stukken toegezonden aan de rechtbank. Ter zitting is toen gebleken dat het de bedoeling was om ongeveer 150 pagina’s aan stukken waarvan eerder geheimhouding was geweigerd aan het dossier toe te voegen. Deze stukken waren niet bij de e-mail gevoegd. De minister gaf ter zitting aan dat de stukken ook per post waren verzonden. Na terzake de behandeling van de voorlopige voorziening zijn deze stukken door de rechtbank ontvangen, waardoor ze niet voorafgaand aan de zitting zijn toegezonden en niet behoren tot de processtukken in de voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter heeft ze daarom niet bij haar voorlopig oordeel betrokken en heeft om die reden ook niet beslist op de hoofdzaak.
In deze beroepszaak zal de rechtbank deze stukken wel bij haar beoordeling betrekken. Eiser heeft deze stukken tijdig ontvangen en daarop in deze beroepszaak wel kunnen reageren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de VOG door de minister. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de minister opdragen een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
5. De voor de beoordeling belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Op grond van de wet- en regelgeving is de justitiële documentatie van de aanvrager van de VOG van belang. Indien een aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
5.2.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, wordt de VOG in beginsel geweigerd. Desondanks kan een VOG worden afgegeven wanneer op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij de bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. De beoordeling omvat dus een risico- en belangenafweging. In de regels over de risico-beoordeling ligt besloten dat de minister het aannemelijk moet kunnen vinden dat het justitiële gegeven (kort gezegd; het strafbare feit) heeft plaatsgevonden én dat het relevant kan zijn voor de te vervullen functie. Het is ook daarom dat een justitieel gegeven waarop een vrijspraak is gevolgd niet langer kan worden meegewogen.
Wat voert eiser aan?
6. Eiser stelt primair dat de minister het afwijken van het beleid onvoldoende heeft gemotiveerd. Hoewel geen sprake is van een aanvraag voor een VOG-P, zou volgens de minister kennelijk wel naar de politiegegevens gekeken mogen worden, omdat ook een vrijspraak een justitieel gegeven is dat de deur open zet naar alle politiegegevens. Eiser wijst erop dat de wet verbiedt dat een onherroepelijke vrijspraak wordt betrokken in de beoordeling, wat hiermee wel gebeurt.
Verder sluiten de beleidsregels uit dat de minister een zaak die is geëindigd in een technisch sepot betrekt in de beoordeling van een VOG-aanvraag. Dat de beleidsregels dit uitsluiten wordt, is volgens eiser niet meer dan logisch. Het technisch sepot is immers de sterkste aanwijzing dat zich geen strafbaar feit heeft voorgedaan, omdat de officier van justitie oordeelt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een veroordeling te komen. Bij een justitieel gegeven dat uitmondde in een vrijspraak vond de officier van justitie kennelijk dat een zaak bewijsbaar was en voor een rechter moest worden gebracht, maar oordeelt de rechter dat de verdenking niet bewezen verklaard kan worden. In dit geval meent de minister af te kunnen wijken van het beleid door het technisch sepot toch bij zijn beoordeling te betrekken. De minister diskwalificeert hiermee de deskundigheid van het openbaar ministerie en oordeelt hiermee in feite zelf over een onbewijsbare strafzaak. In dit geval onderbouwt de minister onvoldoende waarom hij zou mogen afwijken van het beleid.
6.1.
Subsidiair stelt eiser dat het technisch sepot en de aangehaalde politiegegevens onvoldoende zijn om te stellen dat voldaan is aan het objectieve criterium. Eiser heeft een strafblad zonder veroordelingen en hij zou daarom geen enkel probleem moeten hebben met het verkrijgen van de gevraagde VOG. De VOG die hij aanvraagt is geen VOG-P en de enige strafzaak die terug te vinden is op zijn documentatie is een vrijspraak en inmiddels ook een technisch sepot. Het gemak waarmee de minister op basis van dat sepot, aangevuld met de politiegegevens een vermeend risico vaststelt is ongepast, onzorgvuldig en onjuist. In ieder geval is onvoldoende onderbouwd waarom uit het sepot en de politiegegevens enig risico afgeleid zou kunnen worden.
6.2.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van eiser een aantal stukken ingediend. Dit is onder meer informatie met betrekking tot het sepot in de zaak van eiser. Na het technisch sepot van 13 november 2023 is eiser een procedure gestart om de sepotcode te laten aanpassen naar code 01: ten onrechte als verdachte aangemerkt. Dit heeft geleid tot drie afzonderlijke sepotbeslissingen, waarbij één zaak betreffende verdenking van ontucht gepleegd op 1 september 2022 te [plaats 2] is geseponeerd, omdat eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Daarnaast is eiser een procedure gestart om de andere zaak alsnog voor een strafrechter te laten brengen. [8] Hij rekent dan op een vrijspraak.
Wat voert de minister aan?
7. De minister stelt dat hij voor de VOG-aanvraag van eiser inderdaad heeft afgeweken van zijn beleid. De wet schrijft voor dat de minister bij een beoordeling van een VOG-aanvraag geen justitiële gegevens mag betrekken over strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak. Dat heeft de minister dan ook niet gedaan.
In de wet is niet bepaald dat strafbare feiten die zijn afgedaan met een sepot niet bij de beoordeling van een VOG-aanvraag mogen worden betrokken. Dat is weliswaar het algemene uitgangspunt van de beleidsregels, maar de minister heeft in de zeer uitzonderlijke omstandigheden van eiser aanleiding gezien om daarvan af te wijken en het geseponeerde feit wel in de beoordeling van het risico voor de samenleving te betrekken. Het technisch sepot betreft volgens de minister een ernstig zedendelict, namelijk seksueel misbruik van kinderen. [9] Dit delict is bij uitstek niet te verenigen met de functie waarvoor eiser een VOG heeft aangevraagd, vanwege het risico voor de veiligheid en het welzijn van de betrokken jonge kinderen. Het is niet zo dat dit risico niet meer bestaat omdat de officier van justitie heeft besloten om niet tot vervolging over te gaan. De minister wijst erop dat het openbaar ministerie een eigen beoordeling maakt, die een andere is dan de risicobeoordeling die hij moet maken bij het verstrekken van een VOG. Naast dit justitiële gegeven bestaan ook eisers politiegegevens uitsluitend uit zorgelijke voorvallen die verband houden met mogelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag richting kinderen.
De minister stelt dat het doel van zijn beleidsregel – dat voor een functie als deze personen die in aanraking zijn gekomen met justitie vanwege een zedendelict, in principe niet (meer) beroepsmatig of vrijwillig werkzaam kunnen zijn met kwetsbare personen zoals minderjarigen – niet zou worden bereikt indien hij ook in dit geval zou moeten vasthouden aan het algemene uitgangspunt dat een feit dat is afgedaan met een technisch sepot, niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt betrokken. Dat zou betekenen dat de minister had moeten voorbijgaan aan de aard en ernst van het zedendelict en aan de – volgens de minister – exceptionele hoeveelheid politiegegevens en het risico dat daarvan uitgaat. De minister wil daaraan niet voorbij gaan. Daarbij merkt de minister op dat eiser in staat moet worden geacht om andere functies te verkrijgen waarbij hij niet, althans niet veelvuldig, in contact komt met jonge kinderen. Als voorbeeld heeft de minister ter zitting gewezen op het volwassenenonderwijs.
7.1.
Ten aanzien van de toets aan het objectieve criterium stelt de minister dat hij moet beoordelen of sprake is van een risico dat het strafbare feit (seksueel misbruik van kinderen), indien herhaald, in de beoogde functie een belemmering oplevert. Volgens de minister is zowel de persoon van de aanvrager, als de afdoening van het strafbare feit bij deze toets irrelevant. De minister stelt dat het evident is dat seksueel misbruik in de functie van leerkracht voor minderjarigen een onacceptabel risico oplevert. De minister volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de toets aan het objectieve criterium onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
Hoe oordeelt de rechtbank?
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, heeft op 20 maart 2024 [10] uitspraak gedaan in een zaak die op het eerste gezicht gelijkenissen vertoont met deze zaak. De minister heeft met nadruk op deze uitspraak gewezen en ontleent daaraan steun voor zijn beslissing in deze zaak.
8.1.
De Afdeling oordeelde op 20 maart 2024 als volgt:

6.2. Uit de toelichting op de Beleidsregels kan worden afgeleid dat inzake gezags- of afhankelijkheidsrelaties het doel van de Beleidsregels is dat personen die in aanraking zijn gekomen met justitie wegens een zedendelict, in principe niet (meer) beroepsmatig of vrijwillig werkzaam kunnen zijn met kwetsbare personen als minderjarige kinderen. Dit wordt gerechtvaardigd door de ernst van dergelijke strafbare feiten en de mate waarin de maatschappij geschokt is wanneer deze strafbare feiten zich voordoen. Over het betoog van [appellant] dat de Beleidsregels niet voor niets bepalen dat een technisch sepot niet mag worden meegenomen bij de beoordeling van een VOG-aanvraag, merkt de Afdeling, onder verwijzing naar wat zij hierboven, onder 6 heeft overwogen, op dat de wetgever de minister op grond van artikel 4:84 van de Awb de mogelijkheid heeft gegeven om af te wijken van een beleidsregel indien het vasthouden aan die beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank de werkgevers en de sportclub terecht als belanghebbenden heeft aangemerkt bij het besluit tot al dan niet afgifte van een VOG. De rechtbank heeft daarnaast met juistheid overwogen dat het doel van de Beleidsregels niet bereikt kan worden indien de minister ook in dit bijzondere geval zou moeten vasthouden aan het algemene uitgangspunt dat een technisch sepot niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt betrokken. Volgens de Afdeling kan op grond van de stukken die aan het technisch sepot ten grondslag liggen en de potentieel ernstige gevolgen voor de samenleving aangenomen worden dat [appellant] niet met kwetsbare personen als minderjarige kinderen werkzaam kan zijn. Indien de Beleidsregels wel strikt toegepast zouden worden laat de minister, door afgifte van de VOG aan [appellant], aan de beoogde werkgevers en de sportclub weten dat niet is gebleken van bezwaren tegen [appellant], terwijl uit het politiedossier blijkt dat [appellant] een WhatsApp-gesprek heeft gevoerd over het verrichten van seksuele handelingen bij een tweejarig jongetje. De gevolgen voor deze werkgevers en de sportclub zijn naar het oordeel van de Afdeling bij strikte naleving van de Beleidsregels onevenredig in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen.”
8.2.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of ook in de zaak van eiser sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel (en dus het niet meenemen van het technisch sepot en de politiegegevens) voor een of meer belanghebbenden onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen dat het afwijken van de beleidsregel gerechtvaardigd is.
De belanghebbende kan in in dit geval, zoals namens de minister is aangevoerd, de school zijn die eiser zou aannemen als leerkracht.
De rechtbank overweegt dat de minister circa 150 pagina’s aan politiegegevens heeft ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende geduid welke van de in die gegevens vermelde gedragingen volgens de minister aan verlening van de VOG in de weg staan omdat sprake zou zijn van strafbare feiten. De eerste 60 pagina’s van de uit 250 pagina’s bestaande uitdraai uit het politiesysteem BlueView ontbreken, en daarvoor heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd ter zitting geen verklaring kunnen geven. In het overzicht van deze uitdraai staan voor die eerste 60 pagina’s parketnummers die voor een deel ook zijn genoemd in het bestreden besluit. Omdat die pagina’s ontbreken kan de rechtbank ook niet kan vaststellen of alle in het besluit genoemde politiegegevens wel op eiser betrekking hebben.
De gemachtigde van de minister heeft voorts desgevraagd ter zitting niet kunnen of willen specificeren welk gedrag of welke handeling eiser precies wordt verweten, en welk bewijs daarvoor is, anders dan dat een ouder het heeft gezegd.
De minister negeert daarmee de mogelijkheid dat er ten aanzien van eiser geen aannemelijke verdenkingen zijn van – mogelijk – strafbaar gedrag maar dat eiser, zoals hij zelf met nadruk aanvoert, op een ongelukkige wijze het subject is geworden van ongefundeerde verdenkingen, klachten en meldingen bij de politie.
Anders dan in de hiervoor aangehaalde zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling, ziet de rechtbank in het dossier dat wel is overgelegd geen concrete feitelijke aanwijzingen uit objectieve bron, dat er sprake is van – mogelijk – strafbare feiten jegens minderjarigen. In die andere zaak was er immers, zoals de Afdeling in zijn uitspraak aanhaalt, van het hiervoor geciteerde WhatsApp-gesprek. Een dergelijke concrete aanwijzing heeft de rechtbank in het wel overgelegde dossier niet aangetroffen. .
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de minister de afwijking van zijn beleid en daarmee ook de handhaving van de afwijzing van de VOG onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd en ook onvoldoende een eigen beoordeling van de wel aanwezige gegevens heeft gemaakt, alvorens die aan zijn besluit ten grondslag te leggen.
Dat de gevolgen voor de school die eiser zou aannemen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, kan ook niet door de motivering van het besluit worden ondersteund.
8.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan de minister is om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep van eiser gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
9.1.
Daarnaast zal de minister worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).
9.2.
De door eiser verzochte vergoeding voor proceskosten uit de voorlopige voorzieningenprocedure wijst de rechtbank af. Die procedure is beëindigd toen het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee manden na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden; en
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. A.G.J.M. de Weert en mr. S. Hindriks, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.
Artikel 39f, eerste lid, aanhef en onder d:
Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal, onverminderd artikel 39e, aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken:
d. het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing,
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
- Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of bewegen tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
[…]
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…].
Paragraaf 3.2.1 Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. […]
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technisch sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/ bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/ bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
−de aard van het delict en/of
−de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt - naast het bovenstaande - óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.3.2 van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, wordt eveneens het verscherpte toetsingskader toegepast.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.2. Subjectief criterium - misdrijven tegen de zeden in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
[…]
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.

Voetnoten

2.Justitieel Documentatie Systeem.
3.Artikel 35, derde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
4.Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wjsg.
5.Artikel 39f, eerste lid, sub d, van de Wjsg.
6.Beleidsregels VOG-NP-RP 2023.
7.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
9.Artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.