ECLI:NL:RBZWB:2024:8053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
02-086738-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van invoer van cocaïne en bewezenverklaring van medeplegen van poging tot opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 57,74 kilogram cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde invoer van cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de cocaïne vanuit het buitenland afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte op de hoogte was van de herkomst van de cocaïne.

Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van de cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen een plan hadden om de cocaïne uit de container te halen en dat zij zich op twee verschillende momenten onbevoegd op het terrein van een bedrijf bevonden, waar de container zich bevond. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden, waaronder de communicatie tussen de verdachte en zijn medeverdachte over de container en het gereedschap dat zij bij zich hadden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de afschrikkende werking van de straf een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde ook dat het in beslag genomen voorwerp, een telefoontoestel, verbeurd werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-086738-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne (primair) dan wel het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben hiervan (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op zoek was naar de litigieuze container met het [nummer 1] , waarin cocaïne is aangetroffen. Ook blijkt uit het dossier niet dat het [nummer 2] een container betreft of een bestaand containernummer zou zijn. Verdachte moet daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 26 februari 2023 is een container met [nummer 1] vertrokken uit Ecuador. De container is op 19 maart 2023 gelost in Antwerpen. Op 27 maart 2023 is de container leeg vanaf Antwerpen naar Oosterhout vervoerd om diezelfde dag nog beladen te worden bij het bedrijf [bedrijf 1] aan de [locatie 1] . Na belading is de container op 28 maart 2023 in de ochtend geladen en vervoerd naar de containerterminal [bedrijf 2] aan de [locatie 2] .
Op 28 maart 2023 zijn rond 07.00 uur drie mannen op het terrein van [bedrijf 1] aan de [locatie 1] geweest. Zij hebben zich toegang tot het terrein verschaft door over het hek te klimmen. Hierna renden zij weg, klommen weer over het hekwerk terug en reden weg in een auto met het kenteken [kenteken] . Later die ochtend werden in deze auto verdachte en [medeverdachte] aangetroffen met in de auto diverse soorten gereedschap. Uit de locatiegegevens van de telefoon van de medeverdachte blijkt dat hij op 28 maart 2024 om 06.56 uur op het terrein van [bedrijf 1] was. Uit de telefoon van verdachte blijkt dat hij op 28 maart 2024 rond 04.45 uur de volgende berichtjes heeft verzonden: ‘Hoe open je container oog weet je dat’, ‘ [naam] heeft die info nodig. Hij belt me net’, ‘Welke dopnummer’ en ‘Waar zit die oog. Van de container’. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die, samen met een onbekend gebleven persoon, op 28 maart rond 07.00 uur op het terrein van [bedrijf 1] waren. Op dit moment stond de container met [nummer 1] nog op het terrein van [bedrijf 1] .
Een dag later, op 29 maart 2023, zijn verdachte en medeverdachte wederom, geheel in het zwart gekleed, over het hek geklommen en op het terrein van [bedrijf 1] geweest. Zij zijn toen op heterdaad aangehouden. In de bosschage waar verdachte en medeverdachte vlakbij hadden gelopen, werd een rugzak met allerlei gereedschap aangetroffen, waaronder een dopsleutelset waarvan de doppen in maten 10, 11 en 12 ontbraken en een losse ratel met een verlengstuk met daarop een dop in maat 10. Bij de medeverdachte werden in zijn zak de doppen in maat 11 en 12 aangetroffen behorend tot deze set en ook droeg hij een lege bigshopper bij zich. De rechtbank stelt dus vast dat de gevonden rugzak aan verdachte en de medeverdachte moet hebben toebehoord. De container met [nummer 1] stond op dat moment niet meer op het terrein van [bedrijf 1] .
Op 29 maart 2023 werd de container met [nummer 1] onderzocht en werd achter luiken die afgesloten waren middels moeren van maat 10 een bruto hoeveelheid van in totaal 57,74 kilo cocaïne aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, niet anders kan zijn dan dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachte gericht zijn geweest op het openmaken van de container met [nummer 1] en het binnen de eigen machtssfeer krijgen van de inhoud daarvan. Dat het verdachte en medeverdachte om deze container en de inhoud daarvan te doen was, blijkt genoegzaam uit de berichten die in de telefoons van beiden te lezen zijn over ‘ [lettercombinatie] en dan [nummer 3] ’ die ‘bij vertrek moet zijn’ en de vraag ‘Hoe open je een containeroog’ met als antwoord ‘met ratel’. Ook betrekt de rechtbank daarbij het gereedschap dat verdachte en medeverdachte mee hadden genomen, waaronder op 29 maart 2023 een rugzak met daarin een ratel met een verlengstuk met daarop de dop in maat 10.
Dat het nummer dat in de groepsapp werd vermeld enigszins afwijkt van het containernummer waarin uiteindelijk de cocaïne werd aangetroffen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De nummers lijken zodanig op elkaar dat het niet anders kan zijn dan dat hetzelfde unieke nummer bedoeld wordt. Bovendien is bij de politie bekend dat bij het opschrijven van een nummer ook weleens nummers verdraaid worden, zodat de politie niet op het juiste containernummer kan komen. Dat op enig moment in de processen-verbaal ‘ [getal] ’ aan het nummer is toegevoegd, terwijl onduidelijk is gebleven hoe men daaraan komt, maakt de vaststelling zoals hiervoor gedaan niet anders.
(Verlengde) invoer van cocaïne?
In artikel 2 onder A van de Opiumwet is bepaald dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij die wet behorende Lijst I (waaronder cocaïne) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Blijkens artikel 1 lid 4 van de Opiumwet wordt een extensieve interpretatie aangehouden van het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’. Daaronder wordt onder meer verstaan elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot die middelen die al binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2006:AY9575) is het gereed staan om de cocaïne na de aankomst daarvan in Nederland te onderscheppen een op de ontvangst gerichte handeling als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en betreft dit een voltooid delict.
Voor een bewezenverklaring van (verlengde) invoer moet kunnen worden vastgesteld dat de cocaïne het grondgebied van Nederland binnen is gebracht én vervolgens dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de container, nadat deze uit Ecuador is gekomen, is gelost in Antwerpen (België), leeg is aangekomen in Oosterhout (Nederland) en daar vervolgens is geladen. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat verdachte en de medeverdachte de wetenschap hebben gehad dat de cocaïne vanuit het buitenland afkomstig was. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte daarover waren ingelicht. Ook anderszins is niet gebleken, bijvoorbeeld een aanwijzing op de container zelf, dat de container vanuit het buitenland afkomstig was.
De rechtbank komt reeds gelet hierop niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Medeplegen poging tot het opzettelijk vervoeren of aanwezig hebben van cocaïne?
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of het handelen van verdachten kan worden aangemerkt als het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne. Zoals hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachte hebben geprobeerd de cocaïne uit de container binnen hun eigen machtssfeer te halen en te vervoeren, door middel van de handelingen zoals in de gedachtestreepjes in de tenlastelegging genoemd.
De rechtbank leidt uit het samenstel van feiten en omstandigheden af dat er sprake is van een gezamenlijk plan gericht op de beschikking krijgen over de in de container met [nummer 1] gevonden cocaïne en van een bewuste en nauwe samenwerking bij de uitvoering van dat plan. Verdachte en medeverdachte bevonden zich immers tot twee keer toe en met gereedschap onbevoegd op het bedrijventerrein waar de container zou vertrekken. Zij hebben zich daartoe steeds samen verplaatst in een auto. Beide keren hebben zij allebei telefonisch inlichtingen ontvangen over het leeg halen van de container.
Uit deze feiten en omstandigheden kan niet anders worden afgeleid dan dat verdachte steeds samen met medeverdachte is opgetrokken en zij elk een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wordt voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van zijn, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk te vervoeren en opzettelijk aanwezig te hebben, ongeveer 57,74 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers
hebbenverdachte en zijn mededader:
- gekleed in
geheelzwarte kleding over het hek van een op- en overslag locatie
(genaamd
[bedrijf 1]) geklommen en
- zich (onbevoegd) op dat bedrijfsterrein, gevestigd aan de [locatie 1] , begeven en
- een of meer dopsleutels bij zich gedragen en
- een lege bigshopper (tas) bij zich gedragen en
- een (geopende) telefoon - waarop een groepsapp met een code van een container te zien was - voorhanden gehad en
- een rugtas met gereedschap voorhanden gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Daarnaast wordt, mede gezien de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het feit, verzocht rekening te houden met het feit dat het lang heeft geduurd voor de zaak inhoudelijk is behandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 57 kilogram cocaïne. Hij is samen met de medeverdachte een belangrijke schakel in de keten geweest om cocaïne op te halen en verder te vervoeren. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gedacht aan wat hij met deze klus zou kunnen verdienen. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt het handelen zoals verdachte en zijn medeverdachte hebben gedaan streng bestraft.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft ervoor gekozen om een zwijgende proceshouding aan te nemen. Daardoor heeft de rechtbank geen inzicht in het handelen van verdachte kunnen krijgen.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel van het strafblad van verdachte van 24 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor uithalen. Verdachte liep nog maar een maand in een schorsing van de voorlopige hechtenis ter zake de verdenking van dat feit. Verdachte heeft uit deze veroordeling kennelijk geen lering getrokken en weegt dit in strafverzwarende zin mee. Artikel 63 Sr is van toepassing.
De rechtbank slaat daarnaast acht op de inhoud van het reclasseringsrapport van
1 november 2024 dat over verdachte is opgemaakt. De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachte zich na zijn schorsing uit preventieve hechtenis goed heeft gehouden aan het reclasseringstoezicht. Hij toonde zich proactief in het op orde brengen van zijn leven en lijkt een intrinsieke motivatie te hebben om een leven zonder justitieproblemen te hebben. De doelen van het reclasseringstoezicht zijn behaald. Het is voor de reclassering echter moeilijk te duiden wat de risicofactoren zijn bij verdachte en wat maakt dat hij tweemaal in korte tijd met justitie in aanraking is gekomen. Zijn vrijetijdsbesteding lijkt een risico verhogend effect te hebben gehad. Zijn sociale netwerk, financiën en houding zijn mogelijk delictgerelateerd. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen noodzaak om met verdere interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over. Met de reclassering ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 19 jaar en dus meerderjarig. Als uitgangspunt geldt dan dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank aanleiding ziet om daarvan af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten in de persoon van de verdachte dan wel de omstandigheden waaronder het feit is begaan die aanleiding geven tot het toepassen van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank zal ten voordele van verdachte zijn jonge leeftijd meewegen bij het opleggen van de straf alsook het tijdsverloop dat is verstreken.
Strafoplegging
De rechtbank slaat acht op de oriëntatiepunten voor strafoplegging die voor de rechtspraak van toepassing zijn. Deze schrijven voor het vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs forse gevangenisstraffen voor van meerdere jaren. Gelet op de ernst van het feit en de afschrikkende werking die van de straf uit moet gaan bij dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een gevangenisstraf van langere duur passend is.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank legt zes maanden van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort of verdachte dit voorwerp ten eigen bate kan aanwenden en het feit is begaan of voorbereid met behulp van het voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2576033, IMEI: [IMEI nummer] , Zwart, merk: Apple IPhone);

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R. de Jong en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 november 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 maart 2023 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 57,74
kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 10 lid 5 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond A Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 te
Oosterhout tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van zijn, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk te vervoeren
en/of opzettelijk aanwezig te hebben, ongeveer 57,74 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader:
- gekleed in gehele zwarte kleding over het hek van een op- en overslag locatie
(genaamd [bedrijf 1] ) geklommen en/of
- zich (onbevoegd) op dat bedrijfsterrein, gevestigd aan de [locatie 1]
, begeven en/of
- een of meer dopsleutels (maat 10) bij zich gedragen en/of
- een lege bigshopper (tas) bij zich gedragen en/of
- een (geopende) telefoon -waarop een groepsapp met een code/verwijzing
van/naar een container te zien was- voorhanden gehad en/of
- een rugtas met gereedschap voorhanden gehad;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)(artikel 10 lid 4 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond B Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )