ECLI:NL:RBZWB:2024:8052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
02-086728-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van invoer van cocaïne en bewezenverklaring van medeplegen van poging tot opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 57,74 kilogram cocaïne

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 op een bedrijventerrein in Oosterhout onbevoegd toegang hebben verkregen en geprobeerd hebben de cocaïne uit een container te halen. De officier van justitie achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de container uit het buitenland kwam, en sprak hem vrij van de invoer van cocaïne. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en het voltooien van een opleiding. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van de handel in harddrugs op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-086728-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 november 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne (primair) dan wel het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben hiervan (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de container uit het buitenland kwam. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit kan slechts worden vastgesteld dat verdachte bij het bedrijventerrein is geweest. Niet kan worden vastgesteld dat gezocht werd naar container [nummer 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 26 februari 2023 is een container met [nummer 1] vertrokken uit Ecuador. De container is op 19 maart 2023 gelost in Antwerpen. Op 27 maart 2023 is de container leeg vanaf Antwerpen naar Oosterhout vervoerd om diezelfde dag nog beladen te worden bij het bedrijf [bedrijf 1] aan de [locatie 1] . Na belading is de container op 28 maart 2023 in de ochtend geladen en vervoerd naar de containerterminal [bedrijf 2] aan de [locatie 2] .
Op 28 maart 2023 zijn rond 07.00 uur drie mannen op het terrein van [bedrijf 1] aan de [locatie 1] geweest. Ze hebben zich toegang tot het terrein verschaft door over het hek te klimmen. Hierna renden zij weg, klommen weer over het hekwerk terug en reden weg in een auto met het kenteken [kenteken] . Later die ochtend werden in deze auto verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen met in de auto diverse soorten gereedschap. Uit de locatiegegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat hij op 28 maart 2024 om 06.56 uur op het terrein van [bedrijf 1] was. Uit de telefoon van medeverdachte blijkt dat hij op 28 maart 2024 rond 04.45 uur de volgende berichtjes heeft verzonden: ‘Hoe open je container oog weet je dat’, ‘ [naam] heeft die info nodig. Hij belt me net’, ‘Welke dopnummer’ en ‘Waar zit die oog. Van de container’. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die, samen met een onbekend gebleven persoon, op 28 maart rond 07.00 uur op het terrein van [bedrijf 1] waren. Op dit moment stond de container met [nummer 1] nog op het terrein van [bedrijf 1] .
Een dag later, op 29 maart 2023, zijn verdachte en medeverdachte wederom, geheel in het zwart gekleed, over het hek geklommen en op het terrein van [bedrijf 1] geweest. Zij zijn toen aangehouden. In de bosschage waar verdachte en medeverdachte vlakbij hadden gelopen, werd een rugzak met allerlei gereedschap aangetroffen, waaronder een dopsleutelset waarvan de doppen in maten 10, 11 en 12 ontbraken, en een losse ratel met een verlengstuk met daarop een dop in maat 10. Bij verdachte werden in zijn zak de doppen in maat 11 en 12 aangetroffen behorend tot deze set en ook droeg hij een lege bigshopper bij zich. De rechtbank stelt dus vast dat de gevonden rugzak aan verdachte en medeverdachte moet hebben toebehoord. De container met [nummer 1] stond op dat moment niet meer op het terrein van [bedrijf 1] .
Op 29 maart 2023 werd de container met [nummer 1] onderzocht en werd achter luiken die afgesloten waren middels moeren van maat 10 een bruto hoeveelheid van in totaal 57,74 kilo cocaïne aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, niet anders kan zijn dan dat de gedragingen van verdachte en medeverdachte gericht zijn geweest op het openmaken van de container met [nummer 1] en het binnen de eigen machtssfeer krijgen van de inhoud daarvan. Dat het verdachte en medeverdachte om deze container en de inhoud daarvan te doen was, blijkt genoegzaam uit de berichten die in de telefoons van beiden te lezen zijn over ‘ [lettercombinatie] en dan [nummer 2] ’ die ‘bij vertrek moet zijn’ en de vraag ‘Hoe open je een containeroog’ met als antwoord ‘met ratel’. Ook betrekt de rechtbank daarbij het gereedschap dat verdachte en medeverdachte mee hadden genomen, waaronder op 29 maart 2023 een rugzak met daarin een ratel met een verlengstuk met daarop de dop in maat 10.
Dat het nummer dat in de groepsapp werd vermeld enigszins afwijkt van het containernummer waarin uiteindelijk de cocaïne werd aangetroffen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De nummers lijken zodanig op elkaar dat het niet anders kan zijn dan dat hetzelfde unieke nummer bedoeld wordt. Bovendien is bij de politie bekend dat bij het opschrijven van een nummer ook weleens nummers verdraaid worden, zodat de politie niet op het juiste containernummer kan komen. Dat op enig moment in de processen-verbaal ‘ [getal] ’ aan het nummer is toegevoegd, terwijl onduidelijk is gebleven hoe men daaraan komt, maakt de vaststelling zoals hiervoor gedaan niet anders.
(Verlengde) invoer van cocaïne?
In artikel 2 onder A van de Opiumwet is bepaald dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij die wet behorende Lijst I (waaronder cocaïne) binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Blijkens artikel 1 lid 4 van de Opiumwet wordt een extensieve interpretatie aangehouden van het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’. Daaronder wordt onder meer verstaan elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling met betrekking tot die middelen die al binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2006:AY9575) is het gereed staan om de cocaïne na de aankomst daarvan in Nederland te onderscheppen een op de ontvangst gerichte handeling als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en betreft dit een voltooid delict.
Voor een bewezenverklaring van (verlengde) invoer moet kunnen worden vastgesteld dat de cocaïne het grondgebied van Nederland binnen is gebracht én vervolgens dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de container, nadat deze uit Ecuador is gekomen, is gelost en geladen in Antwerpen (België), leeg is aangekomen in Oosterhout (Nederland) en daar vervolgens is geladen. De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat verdachte en medeverdachte de wetenschap hebben gehad dat de cocaïne vanuit het buitenland afkomstig was. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte daarover waren ingelicht. Ook anderszins is niet gebleken, bijvoorbeeld een aanwijzing op de container zelf, dat de container vanuit het buitenland afkomstig was.
De rechtbank komt reeds gelet hierop niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Medeplegen poging tot het opzettelijk vervoeren of aanwezig hebben van cocaïne?
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of het handelen van verdachten kan worden aangemerkt als het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne. Zoals hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachte hebben geprobeerd de cocaïne uit de container binnen hun eigen machtssfeer te halen en te vervoeren, door middel van de handelingen zoals in de gedachtestreepjes in de tenlastelegging genoemd.
De rechtbank leidt uit het samenstel van feiten en omstandigheden af dat er sprake is van een gezamenlijk plan gericht op de beschikking krijgen over de in de container met [nummer 1] gevonden cocaïne en van een bewuste en nauwe samenwerking bij de uitvoering van dat plan. Verdachte en medeverdachte bevonden zich immers tot twee keer toe en met gereedschap onbevoegd op het bedrijventerrein waar de container zou vetrekken. Zij hebben zich daartoe steeds samen verplaatst in een auto. Beide keren hebben zij allebei telefonisch inlichtingen ontvangen over het leeg halen van de container.
Uit deze feiten en omstandigheden kan niet anders worden afgeleid dan dat verdachte steeds samen met medeverdachte is opgetrokken en zij elk een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee wordt voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 57,74 kilogram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van zijn, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk te vervoeren en opzettelijk aanwezig te hebben, ongeveer 57,74 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers
hebbenverdachte en zijn mededader:
- gekleed in
geheelzwarte kleding over het hek van een op- en overslag locatie
(genaamd
[bedrijf 1]) geklommen en
- zich (onbevoegd) op dat bedrijfsterrein, gevestigd aan de [locatie 1] , begeven en
- een of meer dopsleutels bij zich gedragen en
- een lege bigshopper (tas) bij zich gedragen en
- een (geopende) telefoon - waarop een groepsapp met een code van een container te zien was - voorhanden gehad en
- een rugtas met gereedschap voorhanden gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Verzocht wordt een forse voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 57 kilogram cocaïne. Hij is samen met de medeverdachte een belangrijke schakel in de keten geweest om cocaïne op te halen en verder te vervoeren. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gedacht aan wat hij met deze klus zou kunnen verdienen. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt het handelen zoals verdachten hebben gedaan streng bestraft.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft ervoor gekozen om een zwijgende proceshouding aan te nemen. Daardoor heeft de rechtbank geen inzicht in het handelen van verdachte kunnen krijgen.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel van het strafblad van verdachte van 24 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet in verband met de Opiumwet.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van het reclasseringsrapport van 24 oktober 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat de leefgebieden sociaal netwerk en financiën mogelijk recidive verhogende factoren vormen. Op dit moment beschikt hij over werk en volgt hij de opleiding Persoonlijk begeleider maatschappelijke zorg. Verdachte komt over als een volwassen man die doordachte keuzes kan maken en bewust is van zijn eigen handelen. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking of kinderlijk gedrag. De reclassering acht de ontvankelijkheid voor pedagogische invloeden beperkt en ziet onvoldoende aanwijzingen die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht van een jaar, het voltooien van een opleiding en een inspanningsplicht voor (het behouden van) dagbesteding.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over. Met de reclassering ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 21 jaar en dus meerderjarig. Als uitgangspunt geldt dan dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank aanleiding ziet om daarvan af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten in de persoon van de verdachte dan wel de omstandigheden waaronder het feit is begaan die aanleiding geven tot het toepassen van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank zal ten voordele van verdachte zijn jonge leeftijd meewegen bij het opleggen van de straf alsook het tijdsverloop dat is verstreken.
Strafoplegging
De rechtbank slaat acht op de oriëntatiepunten voor strafoplegging die voor de rechtspraak van toepassing zijn. Deze schrijven voor het vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs forse gevangenisstraffen voor van meerdere jaren. Gelet op de ernst van het feit en de afschrikkende werking die van de straf uit moet gaan bij dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een gevangenisstraf voor langere duur passend is.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank legt zes maanden van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De meldplicht bij de reclassering zal de rechtbank niet beperken tot een jaar, maar opleggen voor de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren of verdachte deze voorwerpen ten eigen bate kan aanwenden en het feit is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering, Marconistraat 2, 3029 AK in Rotterdam en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet
al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht.
Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
* dat verdachte gedurende de proeftijd de opleiding Persoonlijk begeleider maatschappelijke zorg of een soortgelijke opleiding zal voltooien. Verdachte geeft de reclassering inzage in zijn studieresultaten en rooster. Verdachte is in de meldplichtgesprekken open over de voortgang van zijn opleiding;
* dat verdachte zich zal inspannen voor het behouden van zijn huidige betaald werk, met een vaste structuur. Bij werkloosheid spant verdachte zich in voor het vinden en behouden van (betaald) werk. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
2) 2 STK Gereedschap (Omschrijving: G2576410, ratelsleutel, 2 dopsleutel doppen maat 11 + 12, Zilverkleurig);
3) 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2576033, IMEI: [IMEI nummer] , Zwart, merk: Apple IPhone);
4) 1 STK Zendapparatuur (Omschrijving: G2576307, tracker met nummer [nummer 3] , Zwart);
5) 1 STK Zendapparatuur (Omschrijving: G2576309, tracker met nummer [nummer 3] , Zwart);
6) 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2576032, IMEI: [nummer 4] , Blauw, merk: Apple IPhone);
7) 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G2576392, Worx);
8) 1 STK Tas (Omschrijving: G2615992, zwart);
9) 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G2615998);
10) 1 STK Accu (Omschrijving: G2616000, Worx);
11) 6 STK Gereedschap (Omschrijving: G2616003);
12) 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G2616004);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R. de Jong en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 november 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 maart 2023 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 57,74
kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 10 lid 5 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond A Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2023 tot en met 29 maart 2023 te
Oosterhout tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van zijn, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk te vervoeren
en/of opzettelijk aanwezig te hebben, ongeveer 57,74 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader:
- gekleed in gehele zwarte kleding over het hek van een op- en overslag locatie
(genaamd Dohler) geklommen en/of
- zich (onbevoegd) op dat bedrijfsterrein, gevestigd aan de [locatie 1]
, begeven en/of
- een of meer dopsleutels (maat 10) bij zich gedragen en/of
- een lege bigshopper (tas) bij zich gedragen en/of
- een (geopende) telefoon -waarop een groepsapp met een code/verwijzing
van/naar een container te zien was- voorhanden gehad en/of
- een rugtas met gereedschap voorhanden gehad;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)(artikel 10 lid 4 Opiumwet, artikel 2 ahf/ond B Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )