Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
), de invorderingsambtenaar.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De zaak betreft aanmanings- en betekeningskosten die aan de belanghebbende zijn opgelegd in het kader van gemeentelijke heffingen voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 een waardebeschikking en aanslagen gemeentelijke heffingen verzonden, waartegen de belanghebbende op 25 februari 2023 bezwaar maakte. Echter, de belanghebbende heeft de aanslagen niet tijdig betaald, wat leidde tot een aanmaning op 16 juni 2023 en een dwangbevel op 8 september 2023, waarbij kosten in rekening zijn gebracht.
De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarnaast wordt het beroep tegen de betekeningskosten van het dwangbevel ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank stelt vast dat de kosten conform de relevante wetgeving zijn berekend en dat de belanghebbende niet kan stellen dat zijn betalingsverplichting was opgeschort door de lopende bezwaarprocedure.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.