Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets. De gedraging werd vastgesteld door het RDW op 11 juli 2022. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Bergers, voerde aan dat hij de overtreding niet had begaan, omdat hij het voertuig aan een vriend had verkocht en het voertuig al zes maanden in de garage stond. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verklaarde het beroep ongegrond, maar verzocht om een gedeeltelijke gegrondverklaring en matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat er geen aanleiding was om aan deze verklaring te twijfelen. Echter, de rechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 31 augustus 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, matigde de boete tot € 277,50 en veroordeelde de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.