ECLI:NL:RBZWB:2024:7897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23/9614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het hoorrecht in belastingzaak met betrekking tot aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.026. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht van belanghebbende is geschonden. Ondanks dat belanghebbende had verzocht om gehoord te worden, is dit niet gebeurd. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur had moeten verifiëren of belanghebbende daadwerkelijk afstand had gedaan van haar hoorrecht. De rechtbank concludeert dat de schending van het hoorrecht niet kan worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er onduidelijkheid bestond over de feiten.

De rechtbank laat de uitspraak op bezwaar in stand, omdat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden en dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.750. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en openbaar gemaakt op 15 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.M.S. Nass)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.026 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur € 63 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Verder beoordeelt de rechtbank of het hoorrecht of een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hoorrecht wel geschonden, maar de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet. Verder zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2021 (de aangifte) ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 982. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Inkomen
Ingehouden loonheffing (LH)
[gemeente] (vroegere dienstbetrekking)
€ 7.148
€ 1.436
Alleenstaande ouder (vroegere dienstbetrekking)
€ 982
€ 982
Restant persoonsgebonden aftrek (PGA)
- € 7.148
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 982
€ 8.130
3.1.
De inspecteur heeft een voorlopige aanslag opgelegd conform de aangifte. De voorlopige aanslag resulteert in een te ontvangen bedrag van € 2.418.
3.2.
De [gemeente] heeft aan de inspecteur informatie verstrekt dat belanghebbende een inkomen van € 16.026 heeft genoten, waarover € 3.109 loonheffing is ingehouden.
3.3.
De inspecteur heeft de aanslag in afwijking van de aangifte opgelegd. Hij is daarbij uitgegaan van de door de [gemeente] verstrekte gegevens. Verder heeft de inspecteur het restant PGA en de inkomsten ‘alleenstaande ouder’ niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is in de aanslag vastgesteld op € 16.026 en is als volgt opgebouwd:
Inkomen
Ingehouden loonheffing (LH)
[gemeente] (vroegere db)
€ 16.026
€ 3.109
Restant persoonsgebonden aftrek (PGA)
€ 0
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 16.026
De aanslag leidt tot een terug te betalen bedrag van € 2.481, namelijk de eerder ontvangen teruggaaf van € 2.418 vermeerderd met € 63 aan belastingrente.
3.3.
Op 12 juli 2023 hebben de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur telefonisch contact gehad. De inspecteur heeft daarvan een aantekening gemaakt, waarin het volgende staat:
“12-7-2023 tel cont accountant- besproken dat ik het bezwaar afwijs omdat de def aanslag juist is opgelegd en dat er geen recht kan worden ontleend aan een VA en dat kostenvergoeding ook niet mogelijk is. Hij begreep dit heel goed maar wilde toch de VAK etc ontvangen.”
3.4.
Met dagtekening 13 juli 2023 heeft de inspecteur belanghebbende een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gestuurd waarin de inspecteur heeft aangegeven dat belanghebbende het recht heeft om te worden gehoord en tot 27 juli 2023 kan aangeven of zij gebruik wil maken van haar hoorrecht.

Overwegingen

Schending van het hoorrecht?
4. Belanghebbende stelt dat zij, ondanks daar om te hebben verzocht in het bezwaarschrift, ten onrechte niet is gehoord. Gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat hij tijdens het telefonisch contact met de inspecteur op 12 juli 2023 geen afstand heeft gedaan van het recht om gehoord te worden. Ook heeft hij niet aangegeven dat hij het volledig eens is met de inspecteur, enkel dat hij het verhaal begrijpt en een en ander met belanghebbende zal moeten bespreken. Vervolgens heeft hij verzocht om een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar en ging hij ervan uit dat hij zou worden uitgenodigd voor een hoorgesprek.
4.1.
De inspecteur betwist dat in de bezwaarfase het hoorrecht is geschonden. Daartoe stelt de inspecteur dat uit de aantekening van het telefoongesprek van 12 juli 2023 volgt dat gemachtigde heeft aangegeven dat de aanslag juist is vastgesteld. Daarnaast voert de inspecteur aan dat belanghebbende in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd op de uitnodiging. De inspecteur meent dat hij ervan uit mocht gaan dat een hoorgesprek niet meer nodig was.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in haar bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord. Uit de aantekening van de inspecteur en de verklaring van gemachtigde kan niet worden geconcludeerd dat afstand is gedaan van het recht om te worden gehoord. De inspecteur had bij twijfel over de vraag of een hoorgesprek gewenst was, daarover contact op moeten nemen met belanghebbende. [1] Nu de inspecteur dat heeft nagelaten, oordeelt de rechtbank dat het hoorrecht is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de schending niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat onduidelijkheid bestond over de feiten.
4.2.
Belanghebbende heeft verzocht om voortzetting van de procedure bij de rechtbank. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur.
De aanslag
4.3.
Partijen zijn het met elkaar eens dat uit de stukken in het dossier niet volgt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht dat juist.
Schending overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
4.4.
Belanghebbende stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de voorlopige aanslag juist was. Daartoe voert belanghebbende aan dat zij hulp heeft gezocht bij de [gemeente] bij het indienen van haar aangifte. Daarnaast verkeert belanghebbende in een kwetsbare positie, waardoor zij van mening is dat de inspecteur de gegevens in de aangifte beter had moeten controleren vóór het opleggen van de voorlopige aanslag. Dan had kunnen worden voorkomen dat zij een groot bedrag moet terugbetalen.
4.5.
De rechtbank begrijpt dat het voor belanghebbende vervelend is om de teruggaaf terug te moeten betalen. De omstandigheid dat belanghebbende in een kwetsbare positie verkeert en de Nederlandse taal niet machtig is, leidt er alleen niet toe dat de inspecteur de aangifte beter moet controleren. Bij het opleggen van een voorlopige aanslag hoeft de inspecteur niet of slechts globaal te kijken naar de gegevens, en deze niet uitgebreid te controleren. De reden daarvan is dat de voorlopige aanslag op een andere manier wordt vastgesteld dan de definitieve aanslag. De inspecteur is daarom ook niet verplicht is om de definitieve aanslag overeenkomstig de voorlopige aanslag op te leggen.
4.6.
Verder blijkt niet uit de stukken dat belanghebbende hulp heeft gehad bij het invullen van de aangifte en zo ja, door wie. Los daarvan mag de inspecteur dan nog steeds afwijken van de aangifte als de gegevens onjuist zijn.
4.7.
Belanghebbende voert tot slot aan dat zij geen geld heeft om de aanslag te betalen. Deze omstandigheid kan niet leiden tot vermindering van de aanslag. Het te betalen bedrag op de aanslag vloeit direct voort uit de belastingwet. De rechtbank attendeert belanghebbende erop dat zij een verzoek kan doen om uitstel van betaling of kwijtschelding bij de Ontvanger als zij de aanslag niet kan betalen.
Belastingrente
4.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het hoorrecht is geschonden. De aanslag en de belastingrentebeschikking zijn niet te hoog en blijven in stand. De rechtbank laat de uitspraak op bezwaar daarom ook in stand.
5.1.
Omdat de inspecteur het hoorrecht heeft geschonden, moet hij het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Ook krijgt belanghebbende een vergoeding van haar proceskosten in beroep. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750. Omdat aan belanghebbende een toevoeging is verleend, moet de inspecteur deze vergoeding betalen aan de gemachtigde. [2] De gemachtigde moet hieruit (zoveel mogelijk) de eigen bijdrage aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • laat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten te betalen op een bankrekening op naam van gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 15 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751.
2.Artikel 8:75, lid 2, van de Awb.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.