Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Akkerstraat te Breda op 14 april 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. De gemachtigde verwees naar artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant had aangegeven geen staandehouding te verrichten wegens verkeersveiligheid.
De kantonrechter overwoog dat, volgens artikel 5 van de Wahv, de verbalisant de bestuurder moet staande houden om de identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is om dit te doen. De kantonrechter concludeerde dat de enkele mededeling van de verbalisant over een statische post onvoldoende was om vast te stellen dat er geen mogelijkheid tot staandehouding was. Daarom werd de boete ten onrechte aan betrokkene opgelegd.
De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Betrokkene kreeg het betaalde bedrag van € 159,- terug en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.343,- bedroegen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.