ECLI:NL:RBZWB:2024:7882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
10942615 _ MB VERZ 24-168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet vastgestelde gedraging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Akkerstraat te Breda op 14 april 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. De gemachtigde verwees naar artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant had aangegeven geen staandehouding te verrichten wegens verkeersveiligheid.

De kantonrechter overwoog dat, volgens artikel 5 van de Wahv, de verbalisant de bestuurder moet staande houden om de identiteit vast te stellen, tenzij er geen reële mogelijkheid is om dit te doen. De kantonrechter concludeerde dat de enkele mededeling van de verbalisant over een statische post onvoldoende was om vast te stellen dat er geen mogelijkheid tot staandehouding was. Daarom werd de boete ten onrechte aan betrokkene opgelegd.

De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Betrokkene kreeg het betaalde bedrag van € 159,- terug en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.343,- bedroegen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10942615 \ MB VERZ 24-168
CJIB-nummer : 3062 5422 4884 8100
uitspraakdatum : 11 oktober 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 oktober 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C2 van het RVV1990 eenrichtingsverkeer) op de Akkerstraat te Breda op 14 april 2022 om 17:42 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Gemachtigde verwijst naar artikel 5 Wahv en stelt dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond, zodat ten onrechte is bekeurd op kenteken. De door de verbalisant gegeven verklaring is in zijn algemeenheid onvoldoende om af te zien van een staandehouding. Gemachtigde verwijst hiervoor naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
Ter zitting heeft gemachtigde hieraan toegevoegd dat de beroepsgrond over de uitbetaling van de proceskostenvergoeding niet langer wordt gehandhaafd en dat de redelijke termijn is overschreden, waardoor de boete met 25% gematigd dient te worden.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verbalisant heeft aangegeven geen staandehouding te verrichten wegens verkeersveiligheid en een statische controle. De verbalisant heeft bij zijn verklaring niet toegelicht waarom en hoe de controle was ingericht en of er wel een aantal staandehoudingen heeft plaatsgevonden, terwijl dit volgens jurisprudentie had gemoeten. Vanwege de pleegdatum ziet de zittingsvertegenwoordiger geen aanleiding om de zaak aan te houden. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft de zittingsvertegenwoordiger aangevoerd dat vanuit het CVOM wordt verzocht om de schriftelijke aanvulling gelijk te stellen met de hoogte voor een telefonische hoorzitting.

Overwegingen

Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd.
Volgens het aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant afgezien van de staandehouding wegens een statische post.
De kantonrechter overweegt, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat ook bij een statische post zich onder omstandigheden een reële mogelijkheid kan voordoen om de bestuurder staande te houden. De enkele mededeling dat sprake was van een statische post is dan ook onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. Naar het oordeel van de kantonrechter is de boete dan ook ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen. Daarbij ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskostenvergoeding voor de schriftelijke aanvulling, zoals door de zittingsvertegenwoordiger aangevoerd, gelijk te stellen met de telefonische hoorzitting. Daarvoor wordt met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, 0,5 punt toegekend (zie ECLI:NL:GHARL:2021:7004).
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend:
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 624,- = € 312,00
schriftelijke aanvulling: 0,5 punt x gewicht 0,5 x € 624,- = € 156,00
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- =
€ 437,50
totaal € 1.343,00

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 159,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 1.343,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: