In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het stilstaan van zijn voertuig op een fietsstrook op de Tramsingel te Breda op 23 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk is, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Hij stelde dat er geen bewijs was van de gemeente Breda en dat de foto die hij had genomen niet representatief was voor de situatie. Betrokkene gaf aan dat hij zijn auto had geparkeerd na een Hyrox-wedstrijd in Amsterdam en dat hij pas na een week ontdekte dat zijn ruitenwisser kapot was. Hij was van mening dat de boete niet gepast was, gezien de schade die hij had geleden door de situatie.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende dat de hoorplicht was geschonden. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, vanwege de schending van de hoorplicht werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigde deze beslissing, waarbij de inleidende beschikking werd gewijzigd en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest worden terugbetaald aan betrokkene.