In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het stilstaan van zijn voertuig op een fietsstrook op de Tramsingel te Breda op 26 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Hij stelde dat er geen bewijs was van de gemeente Breda en dat de foto die hij had genomen niet representatief was voor de situatie. Betrokkene gaf aan dat hij zijn auto snel had geparkeerd omdat zijn ruitenwisser kapot was, wat hem veel extra kosten had bezorgd.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende dat de hoorplicht was geschonden. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, vanwege de schending van de hoorplicht, werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de mogelijkheid tot matiging van boetes in geval van schending van deze verplichting.