In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig op 1 november 2022 te Veendam. Betrokkene had eerder beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 17 mei 2024 werd de behandeling aangehouden om betrokkene de gelegenheid te geven bewijs van verzekering te overleggen. Op de zitting van 11 oktober 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld, maar dat de hoorplicht was geschonden. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter matigde de boete met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht, en verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond. De boete werd vastgesteld op € 300,- plus € 9,- administratiekosten.