Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op een trottoir, voetpad of fietspad in de Torenstraat te Breda op 31 augustus 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 was de gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De rechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet tijdig had beslist over de dwangsom, wat leidde tot een toekenning van een dwangsom van € 1.442,- aan de betrokkene. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de kantonrechter droeg de officier op om de te veel betaalde zekerheid terug te betalen en de proceskosten van de betrokkene te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in de rechtsgang en de verplichtingen van de officier van justitie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50 en de beslissing is openbaar uitgesproken.