ECLI:NL:RBZWB:2024:7871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
11135934 _ MB VERZ 24-694
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op een trottoir, voetpad of fietspad in de Torenstraat te Breda op 31 augustus 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 was de gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De rechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet tijdig had beslist over de dwangsom, wat leidde tot een toekenning van een dwangsom van € 1.442,- aan de betrokkene. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de kantonrechter droeg de officier op om de te veel betaalde zekerheid terug te betalen en de proceskosten van de betrokkene te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in de rechtsgang en de verplichtingen van de officier van justitie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50 en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 11135934 \ MB VERZ 24-694
CJIB-nummer: 1062 5422 5225 0380
uitspraakdatum: 11 oktober 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres ]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboetes.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 oktober 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op de Torenstraat [huisnummer] te Breda op 31 augustus 2022 om 13:25 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Gemachtigde verwijst naar het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden, versie augustus 2018 en geeft aan dat betrokkene van mening is dat de Torenstraat er niet uitziet als voetgangersgebied. Ter verduidelijking wordt verwezen naar de foto bij de beroepsgronden, waarop duidelijk te zien is dat aan beide zijden van het trottoir sprake is van een rijbaan. Het was voor betrokkene dan ook niet duidelijk dat de Torenstraat een voetgangersgebied betrof. Ook is betrokkene van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het vaststellen van de aan hem verschuldigde dwangsom. Gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De zittingsvertegenwoordiger verwijst naar een overweging in een uitspraak die ter zitting is overhandigd. Hieruit blijkt dat er gelet op de wegindeling en de bebording zoals die te zien zijn op de foto, voldoende blijkt dat het gaat om een voetgangersgebied. De bestrating bestaat over de gehele breedte uit dezelfde stenen en er is geen stoeprand. Ook heeft de zittingsvertegenwoordiger twee schouwrapporten overhandigd van 3 augustus 2022 en 10 september 2022. Wel heeft de zittingsvertegenwoordiger gezien dat de redelijke termijn is overschreden, waardoor de boete met 25% gematigd dient te worden.
Ten aanzien van de dwangsom heeft de zittingsvertegenwoordiger aangevoerd dat gezien is dat de beslistermijn eindigde op 18 februari 2023 en dat het de dag ervoor is verlengd. Gelet op de verzendtermijn, is de zittingsvertegenwoordiger van mening dat niet tijdig is verlengd en de maximale dwangsom van € 1.442,- en de wettelijke rente dient te worden toegekend.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
De kantonrechter is, gelet op de wegindeling en de bebording zoals die te zien zijn op de foto, van oordeel dat voldoende blijkt dat het gaat om een voetgangersgebied. De bestrating bestaat over de gehele breedte uit dezelfde stenen en er is geen stoeprand. Er is dan ook voldaan aan het beleidskader.
De boete is dus terecht opgelegd.
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 17 september 2022 en is de redelijke termijn dus met een maand overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.
Gemachtigde heeft tot slot verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
Op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie beslissen binnen 16 weken vanaf het einde van de beroepstermijn. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 29 oktober 2022. De beslistermijn eindigde dus op 18 februari 2023.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beslistermijn pas rechtsgeldig is verlengd wanneer de verdagingsbrief vóór het einde van de beslistermijn is ontvangen. De officier van justitie heeft beoogd per brief van 17 februari 2023 de beslistermijn met tien weken te verlengen, maar gelet op deze datum kan deze brief niet voor ommekomst van de beslistermijn zijn ontvangen. Om die reden is de kantonrechter van oordeel dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is verlengd. Hieruit volgt dat niet tijdig is beslist, want de beslissing is pas op 11 mei 2023 verzonden.
Op grond van artikel 4:17 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 3 maart 2023 een ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit betekent dat de officier van justitie aan betrokkene voor het maximum aantal van 42 dagen een dwangsom heeft verbeurd (artikel 4:17 lid 1 Awb).
Gelet op artikel 4:17 lid 2 Awb bedraagt de dwangsom € 1.442,-. De berekening is als volgt:
14 dagen x € 23,- = € 322,-
14 dagen x € 35,- = € 490,-
14 dagen x € 45,- = € 630,-.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 112,50, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50;
‒ stelt vast dat de officier van justitie aan betrokkene een dwangsom van € 1.442,- is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: