ECLI:NL:RBZWB:2024:7839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
02-018871-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Acht jaar gevangenisstraf voor medeplegen van poging doodslag en wapenbezit tijdens vlucht na poging doodslag

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2023 in Roosendaal betrokken was bij een poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte, samen met mededaders, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden tijdens een drugsdeal, waarbij hij met een vuurwapen twee kogels op het slachtoffer heeft afgevuurd. Het slachtoffer raakte hierbij gewond. Na het schietincident zijn de verdachte en zijn mededaders op de vlucht geslagen, waarbij zij roekeloos verkeer hebben gepleegd, wat resulteerde in een dodelijk ongeval waarbij [slachtoffer 2] om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, wapenbezit en roekeloos rijgedrag, en legde een gevangenisstraf van acht jaar op. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de geleden schade door de schotwonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-018871-23
vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 2003 in [plaats]
wonende [adres 1]
raadsvrouw mr. D.N. de Jonge, advocaat in Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 en 25 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. F. Konuksever de vordering tot schadevergoeding toegelicht. Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mr. B. van der Werf de vorderingen tot schadevergoeding toegelicht. Het onderzoek is gesloten op 15 november 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 januari 2023:
feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden om een poging tot diefstal te kunnen plegen;
feit 2: samen met anderen met (bedreiging met) geweld heeft geprobeerd wiet, geld en/of een auto van [slachtoffer 1] te stelen, waarbij [slachtoffer 1] zwaar gewond is geraakt;
feit 3: samen met anderen een pistool met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4: samen met anderen een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen en [slachtoffer 3] zwaar gewond is geraakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag (feit 1) en het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld (feit 2). Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van overtreding van de Wet Wapens en Munitie (feit 3). Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid en waardoor [slachtoffer 2] is gedood en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (feit 4).
Feit 1, 2 en 3
Uit de Telegramberichten volgt dat verdachte een afspraak had gemaakt voor de koop van honderd gram wiet van [slachtoffer 1] . Ook volgt uit die berichten dat verdachte het idee had om een auto en drugs te stelen. Verdachte had daarvoor een wapen geregeld en had met [mededader 1] en [mededader 2] afgesproken dat zij met hem mee zouden gaan, waarbij [mededader 1] zou rijden. Verdachte zou schieten en [mededader 2] zou de sleutel van de auto pakken. Op 15 januari 2023 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [mededader 3] en [mededader 1] (bestuurder van de auto), verdachte (bijrijder) en [mededader 2] (achterin). In de Eikenlaan is één keer geschoten in de richting van [slachtoffer 1] , die daarbij een schotverwonding aan zijn arm heeft opgelopen. Vervolgens is in de Visdonktunnel ook nog één keer geschoten in de richting van [slachtoffer 1] , waarbij hij in zijn been is geraakt. Het wapen op de foto op de telefoon van [mededader 1] heeft zeer sterke gelijkenis met het aangetroffen vuurwapen. Er is geschoten met het wapen dat is aangetroffen in de jas van [mededader 2] . Dit vuurwapen is door verdachte geregeld en hij is degene die met het wapen heeft geschoten. De verklaringen van verdachte dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt en buiten beschouwing te blijven. Door tweemaal op deze manier op [slachtoffer 1] te schieten heeft verdachte willens en wetens [slachtoffer 1] willen doden. Zowel verdachte als [mededader 1] en [mededader 2] hebben een rol gehad vóór, tijdens en na het schietincident. Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 4
Als gevolg van roekeloos rijgedrag is de vluchtauto in botsing gekomen met een andere auto. De wijze waarop de inzittenden zijn gevlucht lag als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de poging tot gekwalificeerde doodslag, dat ook wat betreft het met die vlucht verband houdende misdrijf van feit 4 zo nauw en bewust is samengewerkt dat het medeplegen van dat misdrijf bewezen kan worden verklaard. De gedragingen die de bestuurder als verkeersdeelnemer rijdende over de A16 heeft veroorzaakt kunnen aan verdachte worden toegerekend. In het plan om [slachtoffer 1] te beroven, lag al het risico op een vlucht voor de politie besloten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Feit 1, 2 en 3
De berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte gaan niet over Roosendaal en hebben geen betrekking op het wapen van [mededader 1] dat geregeld zou zijn om die zondagavond mee te nemen. Er blijkt niets van een plan om op de avond van 15 januari 2023 te rippen en te schieten. Gelet op de specifieke uiterlijke kenmerken van het wapen inclusief de unieke beschadigingen kan niet worden vastgesteld dat het wapen op de foto in de telefoon van [mededader 1] hetzelfde wapen is dat bij [mededader 2] is aangetroffen. Ook de communicatie tussen verdachte en [mededader 1] waarin wordt gesproken over een ander kaliber dan van het aangetroffen wapen is juist een aanwijzing dat het hier niet hetzelfde wapen betreft. Het bemiddelen bij het aanschaffen of zoeken naar een vuurwapen voor [mededader 1] maakt niet dat verdachte betrokken is geweest bij het regelen van een vuurwapen voor de reis naar Roosendaal of dat hij wetenschap heeft gehad dat er een vuurwapen was meegenomen. Terwijl de Seat met [mededader 1] , verdachte en [mededader 2] stil stond in de Eikenlaan en zij door [slachtoffer 1] en/of [mededader 3] bedreigd werden met een vuurwapen kwam [mededader 2] plotseling van achteren voor verdachte langs met een vuurwapen in zijn hand en schoot daarmee door het raam van het rechter bijrijdersportier op [slachtoffer 1] en/of [mededader 3] . De arm van [mededader 2] kwam daarbij uit het raam. [mededader 3] kan niet hebben waargenomen dat verdachte de schutter is geweest, omdat hij ter hoogte van de achterkant van de auto stond. Dat er op dat moment slechts één keer is geschoten kan mede gelet op de getuigenverklaringen niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Ook geeft het forensisch onderzoek geen uitsluitsel over de vraag of in de Eikenlaan een tweede keer is geschoten. Verdachte heeft verklaard dat in de Visdonktunnel op hen is geschoten en dat er op die locatie niet is geschoten door een van de inzittenden in de Seat. [slachtoffer 1] heeft wisselend verklaard en heeft niet gezien of er vanuit de auto is geschoten en door wie. De verklaring dat in de Visdonktunnel is geschoten en het ontbreken van forensische sporen verhouden zich niet tot elkaar. Er is geen steun te vinden voor de stelling dat er in de Visdonktunnel door een van de inzittenden van de Seat is geschoten. De rapteksten die zijn aangetroffen op de telefoon van [slachtoffer 1] maken het aannemelijk dat hij wel degelijk heeft bedreigd met een vuurwapen waardoor geld is afgestaan en dat [mededader 2] daarop heeft gereageerd. [slachtoffer 1] en [mededader 3] hebben over de ontmoeting, wat er is besproken en wat er is gezegd kort voor het schieten, wisselend verklaard. Deze verklaringen kunnen niet als betrouwbaar belastend bewijs tegen verdachte worden gebruikt. Verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de schutter en bezitter van het wapen was en omdat het voor medeplegen vereiste dubbel opzet ontbreekt.
Feit 4
Deze zaak is niet te vergelijken met de Nijmeegse scooterzaak: er is niet gekozen voor een voertuig dat ingezet kon worden om een strafbaar feit mee te plegen en vervolgens ook mee te kunnen vluchten. Verdachte heeft juist tegen [mededader 1] gezegd dat hij moest stoppen. [mededader 2] wilde niet dat er gestopt zou worden, waarop [mededader 1] doorreed en verdachte niet wist wat hem allemaal kon overkomen. Niet blijkt dat zij ook tijdens de rit overeenstemming hadden, de een de ander heeft gewezen op de komst van de politie en toen meteen de vlucht is ingezet die dan al besloten lag in een voorafgaand plan. Het rijgedrag in deze zaak kan niet worden gezien als een zo waarschijnlijke mogelijkheid dat dit rijgedrag besloten lag in een eerder medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
InleidingNet als op de zitting probeert de rechtbank ook in dit vonnis zo goed mogelijk te reconstrueren wat er de avond van 15 januari 2023 is gebeurd. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat het in deze zaak moeilijk is om de exacte toedracht te achterhalen. De rechtstreeks betrokkenen bij het schietincident in Roosendaal hebben ieder hun eigen redenen om niet het juiste en/of complete verhaal te vertellen. Dat geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor [slachtoffer 1] en [mededader 3] . Die laatste twee hebben aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd over hun onderlinge verhouding en de aanloop naar het schietincident, voordat zij bij de rechter-commissaris – na confrontatie - daarover meer in overeenstemming met andere onderzoeksbevindingen zijn gaan verklaren. [mededader 3] heeft zelfs lang ontkend überhaupt bij het schietincident aanwezig te zijn geweest. Daarnaast zijn twee belangrijke betrokkenen bij zowel het schietincident als de aansluitende vlucht met dodelijke aanrijding, [mededader 1] en [mededader 2] , bij die aanrijding overleden. Zij hebben hun verhaal niet kunnen vertellen. Tot slot hebben politie en justitie niet alle onderzoeksmogelijkheden benut.
De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (een of meer van) de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank voor het antwoord op die vraag zoveel mogelijk gebruik maken van objectieve bewijsmiddelen. Als hierna geschreven wordt over waarnemingen op camerabeelden zijn dat waarnemingen door de rechtbank zelf.
Het schietincident in Roosendaal (feit 1 en 2)Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden vast die van belang zijn.
De feiten en omstandighedenVia de app Telegram had verdachte (gebruikersnaam: [gebruikersnaam 1] ) voor de avond van 15 januari 2023 een afspraak gemaakt om in Roosendaal een hoeveelheid softdrugs te kopen bij [slachtoffer 1] (gebruikersnaam: [gebruikersnaam 2] ). Verdachte is die avond naar Roosendaal gekomen als bijrijder van een door [mededader 1] bestuurde Seat, waarin [mededader 2] op de achterbank zat. Geen van de inzittenden is daarna van plek gewisseld.
Op de ook op zitting afgespeelde camerabeelden [bestand 1] is te zien dat [slachtoffer 1] en zijn vriend [mededader 3] rond 23:00:35 in Roosendaal vanuit de Eikenlaan de Burgerhoutsestraat in lopen. Daar lopen ze wat op en neer op de stoep aan de - vanuit de camera gezien - linkerkant van die straat. Als de Seat aan komt rijden en vervolgens stil staat aan de rechterkant van de Burgerhoutsestraat , net voorbij de Eikenlaan , steken [slachtoffer 1] en [mededader 3] om 23:01:38 de Burgerhoutsestraat over en staan vanaf 23:01:52 ongeveer tien seconden stil aan de bestuurderskant van de Seat. Daarna lopen zij rustig terug naar het begin van de Eikenlaan en wachten daar ter hoogte van de zijkant van het hoekhuis (met tuin) aan de [adres 2] . De Seat rijdt een stukje rechtdoor in de Burgerhoutsestraat , keert daar, rijdt terug en rijdt rustig de Eikenlaan in om een paar meter verder om 23:02:56 tot stilstand te komen ter hoogte van [slachtoffer 1] en [mededader 3] . De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [mededader 3] bij de rechter-commissaris op 15 juli 2024 dat hij op dat moment ter hoogte van de kofferbak van de auto stond en [slachtoffer 1] ter hoogte van het raam van de bijrijder.
Binnen drie seconden nadat de Seat in de Eikenlaan tot stilstand is gekomen, rennen [slachtoffer 1] en [mededader 3] weg. Op dat moment is bij de achterzijde van de Seat een lichtflits/-wolk te zien. Gelet op het eerdere (tijds)verloop van de beelden past dat moment bij de eerste harde knal die om 23:02:51 te horen is op de ook op zitting afgespeelde camerabeelden [bestand 2] . Op die beelden is te zien dat de Seat keert op de Burgerhoutsestraat en terugrijdt richting de Eikenlaan . Preciezer dan [verbalisant 1] in haar (losse) proces-verbaal nummer 37 heeft vermeld, heeft de rechtbank geconstateerd dat het tijdsverschil tussen beide camera’s zes seconden later is op de HCVR-beelden ten opzichte van de camerabeelden [bestand 2] .
Vervolgens is op de [bestand 1] beelden te zien dat na de genoemde harde knal de Seat verder de Eikenlaan in rijdt, achter [slachtoffer 1] aan die ook verder die straat in rent. [mededader 3] rent de Burgerhoutsestraat op en blijft om 23:03:04 een stukje verder even wachten, maar rent kort daarna om 23:03:08 verder de Burgerhoutsestraat in richting de Visdonktunnel . Om 23:03:10 komt [slachtoffer 1] terug gerend uit de Eikenlaan om ook de Burgerhoutsestraat in te rennen richting de Visdonktunnel . Om 23:03:12 komt de Seat achteruitrijdend in de Eikenlaan in beeld, waarna deze om 23:03:18 een stukje achteruit draait op de Burgerhoutsestraat om daarna vooruit via de Burgerhoutsestraat in de richting van de Visdonktunnel te rijden.
Op de [bestand 2] -beelden is 36 seconden na de eerste luide knal een tweede luide knal te horen. Dat past bij een moment waarop de Seat in de Visdonktunnel stil heeft gestaan. Dat de Seat daar heeft stilgestaan volgt uit de camerabeelden “Beelden Burgerhoutsestraat 169 auto in tunnel”. Op die beelden is om 0:04 een eerste knal te horen en om 0:32 komt de Seat in beeld die de Visdonktunnel inrijdt, waarna om 0:40 de tweede knal is te horen. Die tweede knal wordt voorafgegaan en gevolgd door een afname van het zware geluid van de Seat, waaruit de rechtbank afleidt dat de Seat op het moment van de tweede knal (bijna) stil stond in de tunnel. Het typische geluid van de Seat is overigens ook goed te horen op de [bestand 2] -beelden, waar het geluid ook aansluit bij het eerder beschreven rijden van de Seat vanaf het moment dat [slachtoffer 1] en [mededader 3] wegrennen.
[getuige] hoorde die avond tussen 23:00 en 23:05 uur in haar appartement aan de [adres 3] een harde knal vanuit de Burgerhoutsestraat . Uit reactie hierop keek ze uit haar raam met zicht op de kruising tussen de Strausslaan en de Burgerhoutsestraat . Ze zag een in het zwart geklede jongen naar de Visdonktunnel rennen. Enkele seconden later zag ze een zwarte Seat met hoge snelheid vanuit de richting van de Burgerhoutsestraat richting de Visdonktunnel rijden. De getuige hoorde vervolgens vanuit de richting van de Visdonktunnel weer een knal. Hierna zag ze dat de jongen weer uit de Visdonktunnel kwam lopen en vervolgens het fietspad opliep dat zich naast de snelweg bevindt.
Op het fietspad naast de snelweg kwam rond 23:08 uur [slachtoffer 1] naar onder andere [verbalisant 2] gestrompeld. [slachtoffer 1] zat onder het bloed en zei dat hij beschoten was. Na het openknippen van de kleding van [slachtoffer 1] zag [verbalisant 2] een inschot in het rechter bovenbeen en in de rechter onderarm van [slachtoffer 1] . Volgens de ook ter plaatse gekomen ambulancemedewerkers betrof het tweemaal een in- en uitschot.
[slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen nodig gehad voordat hij op 21 februari 2024 bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd die past bij de andere (objectieve) bewijsmiddelen. De essentie van die verklaring wordt ondersteund door de hiervoor al vastgestelde feiten en omstandigheden en is dus bruikbaar voor het bewijs. Die essentie is dat toen de auto (
rechtbank:Seat) in de Eikenlaan tot stilstand kwam een raam aan de bijrijderskant open ging en er meteen geschoten werd. Hij hoorde toen een keiharde knal. Daarna is de auto achter hem aan gekomen en is hij in de Visdonktunnel in zijn been geschoten.
Volgens de (tweede) verklaring van [mededader 3] bij de rechter-commissaris op 15 juli 2024 stond [slachtoffer 1] ter hoogte van het raam van de bijrijder toen er geschoten werd en hij zelf ter hoogte van de kofferbak. Daarbij werd een arm van binnen naar buiten geslingerd. Toen hij wegrende in de richting van de tunnel hoorde hij de voetstappen van [slachtoffer 1] achter zich. [mededader 3] zelf is door de fietserstunnel gerend en is bovenaan de tunnel om de hoek in de bosjes gaan liggen. Hij heeft [slachtoffer 1] niet aan die kant uit de tunnel zien komen. De auto ging niet in een keer door de tunnel heen. Die is gestopt in de tunnel. Dat hoorde [mededader 3] . Hij hoorde de auto eerst keihard en daarna niet. De auto stond niet uit, maar hij stond stil. Dat maakte [mededader 3] op uit het geluid. Even later reed de auto weer heel hard uit de tunnel.
Verdachte zelf heeft op zitting verklaard dat er in de Eikenlaan door [mededader 2] is geschoten door het open bijrijdersraam van de stilstaande Seat. Het daarbij gebruikte vuurwapen is volgens hem na de dodelijke aanrijding aangetroffen in een binnenzak van de jas van [mededader 2] . Dat sluit aan bij de conclusie in het NFI-rapport van 13 maart 2023 over een ter plaatse van het eerste schot aangetroffen huls (SIN AAPG3227NL) en het bij [mededader 2] aangetroffen vuurwapen (AAPL7532NL). Het past ook bij de bevindingen over de in de tuin van de woning aan de [adres 2] aangetroffen kogelpunt (AAMH5601NL).
Wie was de schutter?Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat er vanuit de Seat waarin verdachte, [mededader 1] en [mededader 2] zaten twee keer van korte afstand op [slachtoffer 1] is geschoten: de eerste keer aan het begin van de Eikenlaan en ruim een halve minuut later in de Visdonktunnel . Door op korte afstand twee keer gericht op het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, heeft de desbetreffende schutter in ieder geval (steeds) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de schutter is geweest op de Eikenlaan . Er is immers geschoten door de raamopening bij de bijrijdersstoel waarop verdachte volgens eigen zeggen steeds heeft gezeten. Bovendien is dat schot gelost binnen drie seconden nadat de Seat tot stilstand was gekomen en [mededader 3] zag op dat moment een hele arm buiten het raam komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte op dat moment de schutter was. Het gebruik van een vuurwapen door verdachte sluit daarnaast aan bij berichten tussen verdachte en [mededader 2] op 14 januari 2023. Uit de berichten van 22:35:52 t/m 22:36:06 (eindpv. p. 308) volgt dat verdachte ‘zonder een wapen niet gaat’. De snelheid waarmee verdachte het vuurwapen heeft gebruikt sluit aan bij twee berichten tussen verdachte en [mededader 2] op 15 januari 2023. Uit de berichten van 15:17:15 en 15:17:17 (eindpv. p. 320) volgt dat verdachte ‘meteen schiet als de ‘tegenpartij’ stoer doet’. Weliswaar gaan die berichten volgens verdachte niet over de afspraak in Roosendaal, maar ze sluiten wel aan bij de feitelijke vaststellingen van de rechtbank in deze zaak.
Aan het voorgaande doet niet af dat het vuurwapen na de dodelijke aanrijding in de binnenzak van de jas van [mededader 2] is aangetroffen. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn. Het betekent echter niet dat [mededader 2] in de Eikenlaan de schutter was, zoals verdachte de rechtbank met zijn alternatieve scenario heeft willen doen geloven. Dat alternatieve scenario komt erop neer dat toen de Seat stilstond in de Eikenlaan de jongen bij zijn raamopening (
rechtbank:[slachtoffer 1] ) een wapen toonde en het geld wilde hebben. Verdachte heeft toen gezegd dat hij bij de jongen op de achterbank (
rechtbank:[mededader 2] ) moest zijn. [mededader 2] heeft toen zelf het geld aan [slachtoffer 1] gegeven of aan verdachte gegeven om aan [slachtoffer 1] te geven en meteen geschoten. Daartoe is [mededader 2] via de opening tussen de voorstoelen komen hangen, voor verdachte langs. Verdachte schrok daarvan en heeft geprobeerd [mededader 2] tegen te houden door diens arm vast te pakken en naar beneden te trekken. Dit alternatieve scenario schuift de rechtbank om meerdere redenen als ongeloofwaardig terzijde.
Allereerst neemt het door verdachte beschreven scenario veel meer tijd in beslag dan de nog geen drie seconden tussen het tot stilstand komen van de Seat in de Eikenlaan en het wegrennen van [slachtoffer 1] en [mededader 3] . Dat scenario past ook niet bij wat er vervolgens met en vanuit de Seat is gebeurd. Voor de rechtbank kan dat niet anders gezien worden dan als het achtervolgen van de toen al in zijn arm geschoten [slachtoffer 1] - verder de Eikenlaan in - en hem blijven achtervolgen nadat [slachtoffer 1] ergens in de Eikenlaan kennelijk had besloten om terug te rennen naar de Burgerhoutsestraat om vervolgens – net als [mededader 3] – naar de Visdonktunnel te rennen. Direct ná [mededader 3] kwam de Seat immers achteruitrijdend terug naar de Burgerhoutsestraat om daar de achtervolging van [slachtoffer 1] in de richting van de Visdonktunnel voort te zetten. Daar werd voor de tweede keer op [slachtoffer 1] geschoten. Dat staat naar het oordeel van de rechtbank haaks op de verklaring van verdachte dat niet alleen hij, maar ook [mededader 1] geschrokken was door het beweerdelijke eerdere schieten van [mededader 2] op de Eikenlaan . Dan had het voor de hand gelegen dat [mededader 1] door was gereden in de Eikenlaan om weg te komen van de plek waar zojuist vanuit de Seat was geschoten of dat [mededader 1]
meteenachteruit de Burgerhoutsestraat was opgereden om vervolgens terug te rijden via de route waarlangs hij gekomen was.
Voor het tweede schot, in de Visdonktunnel , maakt het naar het oordeel van de rechtbank zelfs niet meer uit wie van de drie inzittenden van de Seat daadwerkelijk de trekker heeft overgehaald. Gelet op de feitelijke gang van zaken (te weten het samen in de auto achtervolgen van [slachtoffer 1] terwijl er door verdachte al een keer geschoten was) kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat niet alleen verdachte, maar ook [mededader 1] als bestuurder van de Seat en [mededader 2] als – in ieder geval – de uiteindelijke bewaarder en misschien wel eigenaar van het wapen, achter dat tweede schieten stonden en daaraan meegewerkt hebben. Naar het oordeel van de rechtbank was er beide keren sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.
Het medeplegen van het eerste schot wordt bevestigd door wat er daarna is gebeurd. Bovendien blijkt uit de eerder aangehaalde berichten tussen verdachte en [mededader 2] dat [mededader 2] voorafgaand aan de rit naar Roosendaal geen problemen had met het gebruik van een vuurwapen. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor [mededader 1] die op zijn telefoon zelfs een foto had staan waar hij een soortgelijk vuurwapen vasthoudt als onder [mededader 2] is aangetroffen (modified op 14 januari 2023 om 02:50:31, eindpv. p. 399) en ook een foto van een gevulde patroonhouder met daarnaast een losse kogel (modified 15 januari 2023 om 13:35:41, eindpv p. 403).
Conclusie: medeplegen poging doodslagGelet op wat hiervoor is overwogen, kan het medeplegen van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag door twee kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten wettig en overtuigend worden bewezen. Van het kwalificerende deel van feit 1 en van de poging diefstal met geweld in vereniging van feit 2 zal de rechtbank verdachte om de volgende redenen vrijspreken.
Wat er precies aan het schieten op de Eikenlaan vooraf is gegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een telefonische berichtenwisseling van zaterdag 14 januari 2023 tussen verdachte en “ [mededader 2] ” (
rechtbank: [mededader 2] ) over het plan om op maandag met geweld een auto af te pakken van mannen uit Maastricht die naar Valkenswaard komen, niet gelezen kan worden als het plan een auto af te pakken in Roosendaal op zondagavond 15 januari 2023. Dat blijkt ook niet uit de feitelijke gang van zaken die avond. Evenmin is duidelijk dat het de bedoeling was met geweld de bestelde softdrugs of iets anders van [slachtoffer 1] en/of [mededader 3] af te pakken. Zij hebben dat zelf ook niet verklaard. Volgens de eerder aangehaalde verklaring van [mededader 3] zijn de drugs zelfs nooit overhandigd aan verdachte. Verdachte heeft verklaard dat er geen geld is aangetroffen in de Seat, omdat dat van hen zou zijn afgepakt. Die stelling klopt niet, want volgens de kennisgeving van inbeslagneming van de jas van de overleden [mededader 1] zat in een jaszak een onbekend gebleven hoeveelheid geld die de politie bewust in de jaszak heeft laten zitten.
Medeplegen aanwezig hebben vuurwapen (feit 3)Gelet op wat hiervoor al is vastgesteld en overwogen, kan ook het medeplegen van het voorhanden hebben van het pistool en patronen van feit 3 wettig en overtuigend bewezen worden, zowel in Roosendaal als in Breda. Gelet op het aantreffen van het vuurwapen in de binnenzak van de jas van [mededader 2] na het dodelijk ongeluk concludeert de rechtbank dat zelfs na het schietincident geen van de inzittenden van de Seat de behoefte had om zich van het wapen te ontdoen en er aldus afstand van te nemen.
Medeplegen dood door schuld in het verkeer (feit 4)
Roekeloos rijgedrag?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de Seat vrij kort na het schietincident in Roosendaal over de A58 reed richting Breda en ter hoogte van Etten-Leur achtervolgd werd door een politiewagen met in ieder geval ingeschakelde optische signalen. Vervolgens reed de Seat de A16 richting Moerdijk op, waarbij de Seat met hoge snelheid uitlopend wegreed en de verlichting had gedoofd. Omstreeks 23:20 uur nam de Seat de afrit Breda-Noord/Prinsenbeek naar de Backer en Ruebweg in Breda. Boven aan die afrit is de Seat links afgeslagen, over het viaduct over de A16 gereden en vervolgens via de oprit in zuidelijke richting de A16 richting België opgereden. Onderaan die oprit is de Seat op het puntstuk gekeerd en spookrijdend op rijstrook 1 weer in noordelijke richting (richting Moerdijk) gereden. Na ongeveer honderd meter reed de Seat met een wilde stuurbeweging van rijstrook 1 naar rijstrook 3 en ontweek in ieder geval één personenauto. Daarna reed de Seat van rijstrook 3 naar rijstrook 1 en, terwijl de Seat reed op de verdeelstreep tussen rijstrook 2 en 1, kwam deze daar in botsing met de door [slachtoffer 2] bestuurder Opel Agila die op rijstrook 2 in de goede rijrichting reed. De snelheid van de Seat was op dat moment volgens de snelheidsmeter ongeveer honderdvijftig kilometer per uur.
De rechtbank moet de vragen beantwoorden of het rijgedrag van [mededader 1] roekeloos was in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW en zo ja, of verdachte als medepleger daarvan kan worden aangemerkt.
Van roekeloosheid in hiervoor bedoelde zin is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. Dat artikel beschrijft – niet uitputtend – een aantal verkeersgedragingen. Als een persoon, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
[mededader 1] heeft zich schuldig gemaakt aan twee van de in artikel 5a lid 1 WVW genoemde verkeersgedragingen: hij heeft de maximumsnelheid minutenlang (fors) overschreden en heeft op de snelweg A16 (met hoge snelheid) tegen het verkeer in gereden, nadat zij vanaf Roosendaal op de vlucht waren geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate geschonden. Daarvan is immers volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 3, p. 11) onder meer sprake in het geval er – zoals in deze zaak - een langere periode met een hoge snelheid wordt gereden.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het verkeersgedrag van [mededader 1] (zonder verlichting te hard rijden en tegen het verkeer in rijden op de snelweg). In dit geval is door het rijgedrag van [mededader 1] daadwerkelijk een botsing veroorzaakt waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen en diens partner gewond is geraakt.
Op zitting heeft ook niet ter discussie gestaan dat dit rijgedrag van bestuurder [mededader 1] als roekeloos rijden in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW kan worden aangemerkt noch dat er causaal verband bestaat tussen dat rijgedrag en de aanrijding waarbij [slachtoffer 2] om het leven kwam.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat zijn partner en passagier [slachtoffer 3] bij de aanrijding gewond is geraakt. Het dossier bevat echter geen medische of andere informatie waaruit geconcludeerd kan worden dat bij haar sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel of lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging gebruikte term “aanrijdingsverwondingen” is onvoldoende specifiek: (te) veel soorten verwondingen - in uiteenlopende mate van ernst - kunnen hieronder vallen.
Is verdachte medepleger van het roekeloos rijden met dodelijk gevolg?De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van het roekeloze rijden van [mededader 1] en de daardoor veroorzaakte dood van [slachtoffer 2] .
Als het verweten medeplegen van een met de vlucht verband houdend misdrijf is voorafgegaan door het mogelijk daarmee samenhangende medeplegen van een ander strafbaar feit, is geenszins uitgesloten dat de voor het medeplegen van dat misdrijf relevante samenwerking al vóórdien - hier: bij het medeplegen van de poging doodslag - is ontstaan.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat verdachte met [mededader 1] en [mededader 2] als medepleger van de poging doodslag op [slachtoffer 1] in Roosendaal kan worden aangemerkt. Na het tweede schot zijn [mededader 1] , verdachte en [mededader 2] - kennelijk om aan de politie te ontkomen - op de vlucht geslagen, op de eerder beschreven wijze. Die vlucht was het rechtstreekse gevolg van de poging doodslag en kan voor verdachte niet als een verrassing zijn gekomen. Dat geldt temeer nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte in elk geval het eerste schot heeft gelost. Uit berichten tussen verdachte en [mededader 2] van 14 januari 2023 22:42:00 tot en met 22:43:05 (p. 313 en 314) blijkt ook dat zij bespraken dat er gevlucht moest worden als de politie zou opduiken. Dat die berichten volgens verdachte niet over de ontmoeting in Roosendaal gaan doet aan de strekking ervan niet af. Verdachte zelf heeft op zitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat ook [mededader 1] geen zin had in de politie, omdat hij twee kleine kinderen thuis had zitten en eerder al tot tbs was veroordeeld. Dat wist verdachte ook al vóór het schietincident in Roosendaal. Met twee mededaders die een aanhouding door de politie wilden voorkomen, lag een vlucht al besloten in de (gezamenlijke) uitvoering van de poging doodslag en die vlucht is ook daadwerkelijk gevolgd.
De wijze waarop verdachte en zijn mededaders met de Seat zijn gevlucht lag als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking bij de poging doodslag, dat ook wat betreft het met die vlucht (en het daaruit voortvloeiende gevaarlijke rijgedrag) verband houdend misdrijf van art 6 WVW, zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat niet alleen geldt voor het met hoge snelheid rijden, maar ook voor het tegen het verkeer in rijden in een poging om aan de politie te ontkomen. Anders dan door de verdediging bepleit, was daarvan ook sprake in de casus die leidde tot ECLI:NL:HR:2018:241 (Nijmeegse scooterzaak).
Of de verdachte zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen onttrekken aan het gevaarlijke rijgedrag doet niet ter zake. Door met anderen een poging doodslag te plegen, heeft hij zich ook verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten een (eventuele) vlucht. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat de verdachte niet met de vlucht en het daarmee samenhangende rijgedrag instemde. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij als het ware gegijzeld werd door [mededader 2] die met het wapen in de hand op de achterbank zou hebben zitten zwaaien toen de politie opdook. Bovendien zou verdachte zelfs tegen [mededader 1] hebben gezegd dat deze beter kon stoppen voor de politie en uitleggen wat er gebeurd was. Die verklaring is echter niet aannemelijk geworden. Heel kort voor de aanrijding heeft [mededader 2] in de Seat met zijn telefoon een filmpje van een paar seconden opgenomen, waarop zijn hoofd en (door de achterruit) de blauwe lampen van een achtervolgende politiewagen te zien zijn. Van enige paniek in de Seat blijkt uit dat filmpje niet en evenmin van een ‘gijzelende’ [mededader 2] . Integendeel, [mededader 2] zit rustig op de achterbank het filmpje te maken en (volgens verdachte) [mededader 1] zegt iets over het goed vasthouden van de telefoon van [mededader 1] . Niet blijkt dat verdachte de vlucht niet ziet zitten of liever wil dat [mededader 1] stopt.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van overtreding van artikel 6 WVW (feit 4) wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 januari 2023 te Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 15 januari 2023 te Roosendaal en Breda tezamen en in vereniging met anderen
- een wapen van categorie III, te weten een pistool, en
- munitie van categorie III, te weten patronen
voorhanden heeft gehad;
4.
op 15 januari 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, als verkeersdeelnemer rijdende over de weg, de A58 en/of A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- in een auto op de vlucht te zijn voor de politie,
- de verlichting van de auto uit te zetten,
- verder te rijden zonder verlichting te voeren,
- met hoge snelheid weg te rijden,
- om te keren,
- tegen het verkeer in te rijden en
- met een snelheid van ongeveer 150 km per uur tegen een auto van bestuurder [slachtoffer 2] te botsen,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 2] , werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen reden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek van voorarrest. Daarbij gaat de officier van justitie uit van een bewezenverklaring van alle vier de feiten, inclusief een poging gekwalificeerde doodslag bij feit 1.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de ontwikkelingsfase waarin verdachte zich ten tijde van de feiten bevond hiertoe noopt. Het dient in ieder geval in strafmatigende zin te worden meegewogen. De verdediging bepleit een groot voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Op 15 januari 2023 had verdachte in Roosendaal afgesproken met [slachtoffer 1] voor een drugsdeal. Verdachte is daar samen met twee andere personen in een Seat naartoe gegaan. Daar is er twee keer op [slachtoffer 1] geschoten, waarvan ten minste één keer door verdachte. [slachtoffer 1] is daarbij in zijn rechter bovenbeen en zijn rechter onderarm geraakt. Dat [slachtoffer 1] hierbij relatief gering letsel heeft opgelopen is een kwestie van geluk geweest. Het is voor [slachtoffer 1] zeer beangstigend geweest. Hij heeft op zitting toegelicht dat hij vreesde voor zijn leven en nog altijd beseft dat het slechter voor hem had kunnen aflopen. Bovendien heeft het incident zich afgespeeld op de openbare weg en hebben getuigen de schoten gehoord. Een dergelijk incident vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid bij iedereen die daar getuige van is of via de media over hoort.
Na deze levensgevaarlijke poging doodslag in Roosendaal zijn verdachte en zijn mededaders met de Seat gevlucht richting Breda. Met gedoofde lichten en een veel hogere snelheid dan toegestaan zijn zij op de A16 spookrijdend frontaal op een Opel Agila gebotst. In hun poging om uit handen van de politie te blijven, zijn onaanvaardbare risico’s genomen met de dood van de bestuurder van de Opel Agila - [slachtoffer 2] - tot gevolg. Verdachte en zijn mededaders hebben hun eigen belang om niet door de politie te worden gepakt zwaarder laten wegen de veiligheid van anderen.
[slachtoffer 2] reed op dat moment nietsvermoedend terug van een theatervoorstelling in Rotterdam over rock-’n-roll-studio [naam] records, zijn grote passie, waar hij ook zijn net uitgekomen stripboek over deze studio had verkocht. [slachtoffer 2] is ter plaatse aan de gevolgen van het ongeval overleden. In de auto zaten ook zijn partner [slachtoffer 3] en haar toen veertienjarige [dochter 1] . Zij zijn geconfronteerd met de kolossale klap en enorme ravage van het ongeval, waarna zij hebben gezien hoe [slachtoffer 2] klem zat achter het stuur en niet gered kon worden. Op de zitting heeft [slachtoffer 3] verteld dat zij en haar dochter [slachtoffer 2] enorm missen en dat zij ook heel verdrietig zijn om het verlies van hun [hond] die bij het ongeluk is overleden. Zij moeten nog steeds terugdenken aan dit vreselijke ongeluk. Hun leven is verwoest.
Ook aan de nabestaanden die niet bij het ongeluk aanwezig waren, is onherstelbaar en diep leed toegebracht. Zij zullen verder moeten zonder hun geliefde [slachtoffer 2] . Op de zitting heeft een zus - mede namens hun hoogbejaarde vader - op aangrijpende wijze verteld welke gevolgen het verlies van hun zoon, broer en vader tot op de dag van vandaag voor hen heeft. De professionals van het mortuarium hebben verteld dat zij hun [slachtoffer 2] niet in een keer konden opbaren. Hij was zo ernstig verwond dat zij tussendoor pauzes nodig hadden om bij te komen. Uit de verklaring van zijn nu negentienjarige [dochter 2] op zitting blijkt dat ook zij nog steeds veel gevolgen ondervindt van het verlies van haar vader. Met het overlijden van haar vader is de toekomst zoals zij zich die had voorgesteld van haar afgenomen. Zij heeft zich een lange tijd geïsoleerd en is daardoor vrienden kwijtgeraakt.
De huiveringwekkende aanrijding heeft ook op aanwezige politieagenten en hulpverleners een grote impact gehad. Een aantal agenten heeft het ongeluk zien gebeuren en zag hoe de auto’s door de lucht vlogen. Het was donker, het regende en het was koud en zij werden midden op de A16 omringd door gewonde en stervende slachtoffers. In die omstandigheden moesten zij zowel de veiligheid op de weg regelen als hulp verlenen aan alle slachtoffers. Zij zijn geconfronteerd met de ernstige verwondingen van zowel de personen in de Seat als in de Opel en hebben ter plaatse moeten constateren dat drie personen door het ongeluk waren overleden. Een van de politieagenten heeft zich bekommerd over de veertienjarige [dochter 1] die op de vluchtstrook stond en die zag dat haar moeder gewond en niet aanspreekbaar was en dat haar [hond] dood op de weg lag.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Voor een voltooide doodslag werd onder de tot 1 juli 2023 geldende wettekst een gevangenisstraf van acht tot twaalf jaar opgelegd. Bij een poging gaat daar in beginsel een derde vanaf. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met een zeer hoge mate van schuld is het oriëntatiepunt van de rechtspraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Die zeer hoge mate van schuld is niet hetzelfde als de zwaardere vorm van schuld, roekeloosheid, die hier aan de orde was.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Gelet op de bewezenverklaring kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel in de feiten. Verdachte heeft tegen beter weten in ontkend en de verantwoordelijkheid in de schoenen van zijn overleden mededader en vriend [mededader 2] proberen te schuiven door hem als de schutter in Roosendaal aan te wijzen. [mededader 2] kan zich daartegen niet meer verdedigen.
Deze houding en het gedrag van verdachte op zitting kan voor een deel worden verklaard door wat er bekend is over verdachte en zijn belaste verleden. In het reclasseringsadvies over verdachte van 10 oktober 2024 staat dat in 2017 is vastgesteld dat bij hem sprake was van een beneden gemiddeld intelligentieniveau, een traumatisch verleden, een gebrekkige gewetenontwikkeling en agressief/bizar gedrag. In 2020 is vastgesteld dat sprake was van hechtingsproblematiek en een vroegkinderlijk trauma, waardoor verdachte ernstige en complexe problematiek heeft ontwikkeld. Uit recent onderzoek blijkt dat er sterke vermoedens bestaan voor posttraumatische stressproblematiek. Verdachte heeft vanaf zijn zesde tot zijn achttiende levensjaar (op een paar kleine onderbrekingen na) in diverse internaten verbleven. Dat heeft zijn jeugd gekenmerkt. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen voor een poging doodslag op 27 december 2022, maar die was niet strafbaar. Dat past bij de toelichting van verdachte op zitting dat het toen om zelfverdediging ging. Wel was hij eerder - op 2 november 2020 - veroordeeld tot tweehonderd uur werkstraf voor drie woninginbraken, waarvan honderdzestig uur voorwaardelijk. Die veroordeling heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden om - volgens zijn eigen verklaring als “tussenman” - verder ter gaan met het plegen van strafbare feiten.
Overigens heeft de rechtbank gezien dat verdachte aangedaan en onder de indruk was van de slachtofferverklaringen en het verdriet van de nabestaanden van [slachtoffer 2] . Vooral de wens van [dochter 2] dat verdachte weer een mooi leven zou krijgen raakte hem zichtbaar. Verder heeft hij zich gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis meewerkend opgesteld en zich gehouden aan de diverse voorwaarden.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten negentien jaar en dus meerderjarig. Op een verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Volgens de reclassering zijn er argumenten te geven voor zowel het jeugdstrafrecht als het volwassenenstrafrecht. Het ingevulde wegingskader en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming maken dat de reclassering het volwassenenstrafrecht het meest passend acht.
Bij de bepaling of het jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht moet worden toegepast betrekt de rechtbank ook wat verdachte op zitting heeft verklaard. Daar heeft hij gezegd dat hij zich in het verleden heeft ingelaten met zwaardere drugscriminaliteit op internationaal niveau. Op enig moment heeft verdachte er naar eigen zeggen – nota bene op advies van zijn familie – voor gekozen om als tussenpersoon voor strafbare feiten te gaan fungeren en een bemiddelende rol aan te nemen. De rechtbank ziet dat als een weloverwogen en volwassen keuze. Zowel uit de Whatsapp-berichten op de telefoon van verdachte als uit zijn verklaring op zitting blijkt dat verdachte zich in criminele kringen bevindt, in deze kringen ook plannen bedenkt en diensten verricht (zoals het regelen van een vuurwapen) en dat hij hierover spreekt alsof dit een normale gang van zaken is. Hij wekt hierbij niet de indruk een jongvolwassene te zijn, maar klinkt als een doorgewinterde crimineel. Ook in het plegen van de hem verweten feiten komt een volwassen en onverschrokken houding tot uitdrukking.
Alles afwegend ziet de rechtbank in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat berechting volgens het volwassenenstrafrecht plaatsvindt.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf lager moet zijn dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank één feit minder bewezen acht dan de officier van justitie. Ook komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring voor feit 1, namelijk (alleen) het medeplegen van een poging tot doodslag.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenisGelet op de bewezenverklaring, de geschokte rechtsorde en de hoogte van de opgelegde straf is de rechtbank van oordeel dat het niet passend is dat verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Zij zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 43.791,19, bestaande uit € 28.791,19 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit:
- reiskosten € 29,62
- eigen risico € 385,00
- kosten wondverzorging en zelfmedicatie € 70,69
- kosten rechtsbijstand € 762,30
- kosten opvragen medische gegevens € 86,96
- kosten vervangende kleding € 1.005,82
- kosten in beslag genomen telefoon € 746,80
- kosten studievertraging € 25.704,00
De benadeelde partij heeft gevorderd de schade te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schade
Reiskosten, eigen risico, kosten wondverzorging, kosten opvragen medische gegevens
De gevorderde kosten voor de reiskosten, het eigen risico, de kosten wondverzorging en zelfmedicatie en de kosten voor het opvragen van medische gegevens zijn voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Deze posten zijn niet betwist door de verdediging. De rechtbank zal deze toewijzen.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft om vergoeding van kosten rechtsbijstand verzocht voor het raadplegen van een advocaat voor ondersteuning bij de aangifte en zijn rechten als slachtoffer in deze specifieke situatie. Daarnaast is aangevoerd dat de benadeelde partij dit noodzakelijk achtte omdat hij in eerste instantie zelf als verdachte werd behandeld door de politie. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet volgt dat de benadeelde partij op enig moment officieel als verdachte is aangemerkt. Wel komt naar voren dat hij in eerste instantie helemaal geen verklaring wilde afleggen bij de politie en vervolgens slechts een korte en beperkte verklaring aflegde. Pas bij de rechter-commissaris heeft hij een uitgebreidere verklaring afgelegd. Dat de benadeelde partij deze kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken is dan ook het rechtstreekse gevolg van zijn eigen handelen. De rechtbank zal deze kosten daarom afwijzen.
Kosten vervangende kleding
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij de kledingstukken en schoenen zoals genoemd in de vordering droeg en dat die beschadigd zijn geraakt bij het schietincident. De benadeelde partij heeft rekening gehouden met een afschrijvingspercentage van 33,3% op de nieuwprijs van de goederen. De kosten zijn door de verdediging betwist. De rechtbank stelt vast dat de uitgaven voor deze goederen niet zijn onderbouwd - door bijvoorbeeld een kassabon of door een bankafschrift met daarop de afschrijving(en) van de gekochte kleding en/of schoenen - waardoor niet kan worden vastgesteld hoe oud de goederen zijn en wat de aanschafprijs was. Hierdoor kan de rechtbank ook niet uitsluiten dat de goederen zijn aangeschaft met crimineel geld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Kosten in beslag genomen telefoon
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij het aan zijn eigen keuzes heeft te wijten dat zijn telefoon in beslag is genomen en het onderzoek aan die telefoon lang heeft geduurd. De benadeelde partij heeft er bewust voor gekozen om de code van zijn telefoon niet te verstrekken, waardoor de telefoon al die tijd in beslag is gehouden. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Kosten studievertraging
De kosten van studievertraging zijn door de verdediging betwist. De rechtbank constateert dat uit de stukken onvoldoende blijkt of de benadeelde partij daadwerkelijk studievertraging heeft opgelopen en wat daarvoor de reden zou zijn geweest. Nu dit onduidelijk is en beoordeling van dit deel van de vordering nader onderzoek of onderbouwing vergt, levert dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en zal de rechtbank de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij twee schotwonden heeft door toedoen van verdachte. Uit de verklaring van de benadeelde partij ter zitting en de bijlagen bij zijn vordering is gebleken hoe groot de gevolgen van het bewezen verklaarde feit op zijn psychisch welzijn tot op heden zijn. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Het incident heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een afspraak met verdachte waarbij de benadeelde partij hen drugs zou verkopen. Het is algemeen bekend dat drugshandel regelmatig gepaard gaat met geweld. De benadeelde partij had zich van dit risico bewust kunnen zijn.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade toewijzen. Dit bedrag komt de rechtbank gezien de omstandigheden en gelet op vergelijkbare zaken passend voor. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 6.572,27 toewijzen, bestaande uit € 572,27 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade. Voor zover de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 januari 2023. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen voor feit 4 ieder afzonderlijk een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren, omdat een wettelijke grondslag voor hun vorderingen ontbreekt.
Het staat buiten twijfel dat beide zussen van [slachtoffer 2] diep zijn getroffen door zijn overlijden. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade echter uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg- en stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners. Zussen (en broers) behoren daar dus niet toe.
Artikel 6:108 lid 4 sub g van het Burgerlijk Wetboek bevat de zogenoemde hardheidsclausule. Die biedt de mogelijkheid om aan een ander dan iemand uit de hiervoor genoemde kring van gerechtigden affectieschade toe te kennen. Daarbij moet het gaan om een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat diegene voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Alleen het zijn van iemands zus is onvoldoende om toepassing te geven aan deze hardheidsclausule. Meer dan het zijn van zus is door de raadsvrouw van de benadeelde partijen niet gesteld en ook niet gebleken.
De door de raadsvrouw genoemde motie die in de toekomst mogelijk tot een wetswijziging zal leiden waardoor broers en zussen ook direct aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade biedt nu nog geen grondslag.
De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3
De vordering van benadeelde partij [dochter 2]
De benadeelde partij [dochter 2] vordert voor feit 4 een schadevergoeding van
€ 198,75. Deze kosten zijn gemaakt voor therapie en worden gevorderd op grond van materiële of immateriële schokschade.
De verdediging heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
In de rechtspraak is aanvaard dat het wettelijke stelsel enige ruimte laat voor een vordering tot vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis (“schokschade”). In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad de rechtspraak over schokschade gepreciseerd. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt, het zogeheten secundaire slachtoffer. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Die schade kan materieel of immaterieel zijn.
De feitenrechter moet aan de hand van zogeheten gezichtspunten beoordelen of er sprake is van onrechtmatigheid. Gezichtspunten die een rol kunnen spelen zijn onder meer de aard van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop het secundaire slachtoffer met de gevolgen van die daad is geconfronteerd en de aard of hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat buiten alle twijfel staat dat [dochter 2] diep en blijvend is getroffen door het overlijden van haar vader en de wijze waarop dit is gebeurd. Gelet op het hiervoor beknopt geschetste juridische kader is de rechtbank echter van oordeel dat onvoldoende feitelijk is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk is geconfronteerd met de daad of de gevolgen daarvan. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van poging tot doodslag;
feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie
feit 4:medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander
wordt gedood
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 6.572,27, waarvan € 572,27 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering tot vergoeding van kosten rechtsbijstand en kosten in beslag genomen telefoon af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering materiële kosten niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering immateriële kosten voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 6.572,27 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 67 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden, 15 november 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en mr. N.H.P. van der Linde, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2024.
De griffier mr. Van der Linde is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in het lichaam van die
[slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten poging tot (gekwalificeerde) diefstal, en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(art. 288 jo art. 45 jo art. 47 lid 1 sub 1 en art. 287 jo art. 45 jo art. 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
- wiet,
- geld en/of
- een auto,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke poging tot diefstal in vereniging werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer 1] ,
- in een auto naar die [slachtoffer 1] is gereden,
- in een auto die [slachtoffer 1] heeft achtervolgd en/of
- met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten schotwonden in het lichaam van die [slachtoffer 1] , ten gevolge heeft gehad;
(art. 312 lid 1 jo lid 2 onder 2 en 4 jo art. 45 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Roosendaal en/of Breda, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen en/of
- munitie van categorie III, te weten een of meer patronen
voorhanden heeft gehad;
(art. 26 lid 1 jo art. 55 lid 3 Wet wapens en munitie jo art. 47 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als verkeersdeelnemer rijdende over de weg, de A58 en/of A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
- in een auto op de vlucht te zijn voor de politie,
- de verlichting van de auto uit te zetten,
- verder te rijden zonder verlichting te voeren,
- met hoge snelheid weg te rijden,
- om te keren,
- tegen het verkeer in te rijden en/of
- met een snelheid van ongeveer 150 km per uur tegen een auto van bestuurder [slachtoffer 2] te botsen,
waardoor
- een ander, te weten [slachtoffer 2] , werd gedood en/of
- aan een ander, te weten [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk letsel, te weten aanrijdingsverwondingen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 jo art. 175 Wegenverkeerswet 1994 jo art. 47 Wetboek van Strafrecht)