4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
InleidingNet als op de zitting probeert de rechtbank ook in dit vonnis zo goed mogelijk te reconstrueren wat er de avond van 15 januari 2023 is gebeurd. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat het in deze zaak moeilijk is om de exacte toedracht te achterhalen. De rechtstreeks betrokkenen bij het schietincident in Roosendaal hebben ieder hun eigen redenen om niet het juiste en/of complete verhaal te vertellen. Dat geldt niet alleen voor verdachte, maar ook voor [slachtoffer 1] en [mededader 3] . Die laatste twee hebben aantoonbaar onjuiste verklaringen afgelegd over hun onderlinge verhouding en de aanloop naar het schietincident, voordat zij bij de rechter-commissaris – na confrontatie - daarover meer in overeenstemming met andere onderzoeksbevindingen zijn gaan verklaren. [mededader 3] heeft zelfs lang ontkend überhaupt bij het schietincident aanwezig te zijn geweest. Daarnaast zijn twee belangrijke betrokkenen bij zowel het schietincident als de aansluitende vlucht met dodelijke aanrijding, [mededader 1] en [mededader 2] , bij die aanrijding overleden. Zij hebben hun verhaal niet kunnen vertellen. Tot slot hebben politie en justitie niet alle onderzoeksmogelijkheden benut.
De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (een of meer van) de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank voor het antwoord op die vraag zoveel mogelijk gebruik maken van objectieve bewijsmiddelen. Als hierna geschreven wordt over waarnemingen op camerabeelden zijn dat waarnemingen door de rechtbank zelf.
Het schietincident in Roosendaal (feit 1 en 2)Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden vast die van belang zijn.
De feiten en omstandighedenVia de app Telegram had verdachte (gebruikersnaam: [gebruikersnaam 1] ) voor de avond van 15 januari 2023 een afspraak gemaakt om in Roosendaal een hoeveelheid softdrugs te kopen bij [slachtoffer 1] (gebruikersnaam: [gebruikersnaam 2] ). Verdachte is die avond naar Roosendaal gekomen als bijrijder van een door [mededader 1] bestuurde Seat, waarin [mededader 2] op de achterbank zat. Geen van de inzittenden is daarna van plek gewisseld.
Op de ook op zitting afgespeelde camerabeelden [bestand 1] is te zien dat [slachtoffer 1] en zijn vriend [mededader 3] rond 23:00:35 in Roosendaal vanuit de Eikenlaan de Burgerhoutsestraat in lopen. Daar lopen ze wat op en neer op de stoep aan de - vanuit de camera gezien - linkerkant van die straat. Als de Seat aan komt rijden en vervolgens stil staat aan de rechterkant van de Burgerhoutsestraat , net voorbij de Eikenlaan , steken [slachtoffer 1] en [mededader 3] om 23:01:38 de Burgerhoutsestraat over en staan vanaf 23:01:52 ongeveer tien seconden stil aan de bestuurderskant van de Seat. Daarna lopen zij rustig terug naar het begin van de Eikenlaan en wachten daar ter hoogte van de zijkant van het hoekhuis (met tuin) aan de [adres 2] . De Seat rijdt een stukje rechtdoor in de Burgerhoutsestraat , keert daar, rijdt terug en rijdt rustig de Eikenlaan in om een paar meter verder om 23:02:56 tot stilstand te komen ter hoogte van [slachtoffer 1] en [mededader 3] . De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [mededader 3] bij de rechter-commissaris op 15 juli 2024 dat hij op dat moment ter hoogte van de kofferbak van de auto stond en [slachtoffer 1] ter hoogte van het raam van de bijrijder.
Binnen drie seconden nadat de Seat in de Eikenlaan tot stilstand is gekomen, rennen [slachtoffer 1] en [mededader 3] weg. Op dat moment is bij de achterzijde van de Seat een lichtflits/-wolk te zien. Gelet op het eerdere (tijds)verloop van de beelden past dat moment bij de eerste harde knal die om 23:02:51 te horen is op de ook op zitting afgespeelde camerabeelden [bestand 2] . Op die beelden is te zien dat de Seat keert op de Burgerhoutsestraat en terugrijdt richting de Eikenlaan . Preciezer dan [verbalisant 1] in haar (losse) proces-verbaal nummer 37 heeft vermeld, heeft de rechtbank geconstateerd dat het tijdsverschil tussen beide camera’s zes seconden later is op de HCVR-beelden ten opzichte van de camerabeelden [bestand 2] .
Vervolgens is op de [bestand 1] beelden te zien dat na de genoemde harde knal de Seat verder de Eikenlaan in rijdt, achter [slachtoffer 1] aan die ook verder die straat in rent. [mededader 3] rent de Burgerhoutsestraat op en blijft om 23:03:04 een stukje verder even wachten, maar rent kort daarna om 23:03:08 verder de Burgerhoutsestraat in richting de Visdonktunnel . Om 23:03:10 komt [slachtoffer 1] terug gerend uit de Eikenlaan om ook de Burgerhoutsestraat in te rennen richting de Visdonktunnel . Om 23:03:12 komt de Seat achteruitrijdend in de Eikenlaan in beeld, waarna deze om 23:03:18 een stukje achteruit draait op de Burgerhoutsestraat om daarna vooruit via de Burgerhoutsestraat in de richting van de Visdonktunnel te rijden.
Op de [bestand 2] -beelden is 36 seconden na de eerste luide knal een tweede luide knal te horen. Dat past bij een moment waarop de Seat in de Visdonktunnel stil heeft gestaan. Dat de Seat daar heeft stilgestaan volgt uit de camerabeelden “Beelden Burgerhoutsestraat 169 auto in tunnel”. Op die beelden is om 0:04 een eerste knal te horen en om 0:32 komt de Seat in beeld die de Visdonktunnel inrijdt, waarna om 0:40 de tweede knal is te horen. Die tweede knal wordt voorafgegaan en gevolgd door een afname van het zware geluid van de Seat, waaruit de rechtbank afleidt dat de Seat op het moment van de tweede knal (bijna) stil stond in de tunnel. Het typische geluid van de Seat is overigens ook goed te horen op de [bestand 2] -beelden, waar het geluid ook aansluit bij het eerder beschreven rijden van de Seat vanaf het moment dat [slachtoffer 1] en [mededader 3] wegrennen.
[getuige] hoorde die avond tussen 23:00 en 23:05 uur in haar appartement aan de [adres 3] een harde knal vanuit de Burgerhoutsestraat . Uit reactie hierop keek ze uit haar raam met zicht op de kruising tussen de Strausslaan en de Burgerhoutsestraat . Ze zag een in het zwart geklede jongen naar de Visdonktunnel rennen. Enkele seconden later zag ze een zwarte Seat met hoge snelheid vanuit de richting van de Burgerhoutsestraat richting de Visdonktunnel rijden. De getuige hoorde vervolgens vanuit de richting van de Visdonktunnel weer een knal. Hierna zag ze dat de jongen weer uit de Visdonktunnel kwam lopen en vervolgens het fietspad opliep dat zich naast de snelweg bevindt.
Op het fietspad naast de snelweg kwam rond 23:08 uur [slachtoffer 1] naar onder andere [verbalisant 2] gestrompeld. [slachtoffer 1] zat onder het bloed en zei dat hij beschoten was. Na het openknippen van de kleding van [slachtoffer 1] zag [verbalisant 2] een inschot in het rechter bovenbeen en in de rechter onderarm van [slachtoffer 1] . Volgens de ook ter plaatse gekomen ambulancemedewerkers betrof het tweemaal een in- en uitschot.
[slachtoffer 1] heeft meerdere verklaringen nodig gehad voordat hij op 21 februari 2024 bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd die past bij de andere (objectieve) bewijsmiddelen. De essentie van die verklaring wordt ondersteund door de hiervoor al vastgestelde feiten en omstandigheden en is dus bruikbaar voor het bewijs. Die essentie is dat toen de auto (
rechtbank:Seat) in de Eikenlaan tot stilstand kwam een raam aan de bijrijderskant open ging en er meteen geschoten werd. Hij hoorde toen een keiharde knal. Daarna is de auto achter hem aan gekomen en is hij in de Visdonktunnel in zijn been geschoten.
Volgens de (tweede) verklaring van [mededader 3] bij de rechter-commissaris op 15 juli 2024 stond [slachtoffer 1] ter hoogte van het raam van de bijrijder toen er geschoten werd en hij zelf ter hoogte van de kofferbak. Daarbij werd een arm van binnen naar buiten geslingerd. Toen hij wegrende in de richting van de tunnel hoorde hij de voetstappen van [slachtoffer 1] achter zich. [mededader 3] zelf is door de fietserstunnel gerend en is bovenaan de tunnel om de hoek in de bosjes gaan liggen. Hij heeft [slachtoffer 1] niet aan die kant uit de tunnel zien komen. De auto ging niet in een keer door de tunnel heen. Die is gestopt in de tunnel. Dat hoorde [mededader 3] . Hij hoorde de auto eerst keihard en daarna niet. De auto stond niet uit, maar hij stond stil. Dat maakte [mededader 3] op uit het geluid. Even later reed de auto weer heel hard uit de tunnel.
Verdachte zelf heeft op zitting verklaard dat er in de Eikenlaan door [mededader 2] is geschoten door het open bijrijdersraam van de stilstaande Seat. Het daarbij gebruikte vuurwapen is volgens hem na de dodelijke aanrijding aangetroffen in een binnenzak van de jas van [mededader 2] . Dat sluit aan bij de conclusie in het NFI-rapport van 13 maart 2023 over een ter plaatse van het eerste schot aangetroffen huls (SIN AAPG3227NL) en het bij [mededader 2] aangetroffen vuurwapen (AAPL7532NL). Het past ook bij de bevindingen over de in de tuin van de woning aan de [adres 2] aangetroffen kogelpunt (AAMH5601NL).
Wie was de schutter?Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat er vanuit de Seat waarin verdachte, [mededader 1] en [mededader 2] zaten twee keer van korte afstand op [slachtoffer 1] is geschoten: de eerste keer aan het begin van de Eikenlaan en ruim een halve minuut later in de Visdonktunnel . Door op korte afstand twee keer gericht op het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, heeft de desbetreffende schutter in ieder geval (steeds) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de schutter is geweest op de Eikenlaan . Er is immers geschoten door de raamopening bij de bijrijdersstoel waarop verdachte volgens eigen zeggen steeds heeft gezeten. Bovendien is dat schot gelost binnen drie seconden nadat de Seat tot stilstand was gekomen en [mededader 3] zag op dat moment een hele arm buiten het raam komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte op dat moment de schutter was. Het gebruik van een vuurwapen door verdachte sluit daarnaast aan bij berichten tussen verdachte en [mededader 2] op 14 januari 2023. Uit de berichten van 22:35:52 t/m 22:36:06 (eindpv. p. 308) volgt dat verdachte ‘zonder een wapen niet gaat’. De snelheid waarmee verdachte het vuurwapen heeft gebruikt sluit aan bij twee berichten tussen verdachte en [mededader 2] op 15 januari 2023. Uit de berichten van 15:17:15 en 15:17:17 (eindpv. p. 320) volgt dat verdachte ‘meteen schiet als de ‘tegenpartij’ stoer doet’. Weliswaar gaan die berichten volgens verdachte niet over de afspraak in Roosendaal, maar ze sluiten wel aan bij de feitelijke vaststellingen van de rechtbank in deze zaak.
Aan het voorgaande doet niet af dat het vuurwapen na de dodelijke aanrijding in de binnenzak van de jas van [mededader 2] is aangetroffen. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn. Het betekent echter niet dat [mededader 2] in de Eikenlaan de schutter was, zoals verdachte de rechtbank met zijn alternatieve scenario heeft willen doen geloven. Dat alternatieve scenario komt erop neer dat toen de Seat stilstond in de Eikenlaan de jongen bij zijn raamopening (
rechtbank:[slachtoffer 1] ) een wapen toonde en het geld wilde hebben. Verdachte heeft toen gezegd dat hij bij de jongen op de achterbank (
rechtbank:[mededader 2] ) moest zijn. [mededader 2] heeft toen zelf het geld aan [slachtoffer 1] gegeven of aan verdachte gegeven om aan [slachtoffer 1] te geven en meteen geschoten. Daartoe is [mededader 2] via de opening tussen de voorstoelen komen hangen, voor verdachte langs. Verdachte schrok daarvan en heeft geprobeerd [mededader 2] tegen te houden door diens arm vast te pakken en naar beneden te trekken. Dit alternatieve scenario schuift de rechtbank om meerdere redenen als ongeloofwaardig terzijde.
Allereerst neemt het door verdachte beschreven scenario veel meer tijd in beslag dan de nog geen drie seconden tussen het tot stilstand komen van de Seat in de Eikenlaan en het wegrennen van [slachtoffer 1] en [mededader 3] . Dat scenario past ook niet bij wat er vervolgens met en vanuit de Seat is gebeurd. Voor de rechtbank kan dat niet anders gezien worden dan als het achtervolgen van de toen al in zijn arm geschoten [slachtoffer 1] - verder de Eikenlaan in - en hem blijven achtervolgen nadat [slachtoffer 1] ergens in de Eikenlaan kennelijk had besloten om terug te rennen naar de Burgerhoutsestraat om vervolgens – net als [mededader 3] – naar de Visdonktunnel te rennen. Direct ná [mededader 3] kwam de Seat immers achteruitrijdend terug naar de Burgerhoutsestraat om daar de achtervolging van [slachtoffer 1] in de richting van de Visdonktunnel voort te zetten. Daar werd voor de tweede keer op [slachtoffer 1] geschoten. Dat staat naar het oordeel van de rechtbank haaks op de verklaring van verdachte dat niet alleen hij, maar ook [mededader 1] geschrokken was door het beweerdelijke eerdere schieten van [mededader 2] op de Eikenlaan . Dan had het voor de hand gelegen dat [mededader 1] door was gereden in de Eikenlaan om weg te komen van de plek waar zojuist vanuit de Seat was geschoten of dat [mededader 1]
meteenachteruit de Burgerhoutsestraat was opgereden om vervolgens terug te rijden via de route waarlangs hij gekomen was.
Voor het tweede schot, in de Visdonktunnel , maakt het naar het oordeel van de rechtbank zelfs niet meer uit wie van de drie inzittenden van de Seat daadwerkelijk de trekker heeft overgehaald. Gelet op de feitelijke gang van zaken (te weten het samen in de auto achtervolgen van [slachtoffer 1] terwijl er door verdachte al een keer geschoten was) kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat niet alleen verdachte, maar ook [mededader 1] als bestuurder van de Seat en [mededader 2] als – in ieder geval – de uiteindelijke bewaarder en misschien wel eigenaar van het wapen, achter dat tweede schieten stonden en daaraan meegewerkt hebben. Naar het oordeel van de rechtbank was er beide keren sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.
Het medeplegen van het eerste schot wordt bevestigd door wat er daarna is gebeurd. Bovendien blijkt uit de eerder aangehaalde berichten tussen verdachte en [mededader 2] dat [mededader 2] voorafgaand aan de rit naar Roosendaal geen problemen had met het gebruik van een vuurwapen. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor [mededader 1] die op zijn telefoon zelfs een foto had staan waar hij een soortgelijk vuurwapen vasthoudt als onder [mededader 2] is aangetroffen (modified op 14 januari 2023 om 02:50:31, eindpv. p. 399) en ook een foto van een gevulde patroonhouder met daarnaast een losse kogel (modified 15 januari 2023 om 13:35:41, eindpv p. 403).
Conclusie: medeplegen poging doodslagGelet op wat hiervoor is overwogen, kan het medeplegen van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag door twee kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten wettig en overtuigend worden bewezen. Van het kwalificerende deel van feit 1 en van de poging diefstal met geweld in vereniging van feit 2 zal de rechtbank verdachte om de volgende redenen vrijspreken.
Wat er precies aan het schieten op de Eikenlaan vooraf is gegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een telefonische berichtenwisseling van zaterdag 14 januari 2023 tussen verdachte en “ [mededader 2] ” (
rechtbank: [mededader 2] ) over het plan om op maandag met geweld een auto af te pakken van mannen uit Maastricht die naar Valkenswaard komen, niet gelezen kan worden als het plan een auto af te pakken in Roosendaal op zondagavond 15 januari 2023. Dat blijkt ook niet uit de feitelijke gang van zaken die avond. Evenmin is duidelijk dat het de bedoeling was met geweld de bestelde softdrugs of iets anders van [slachtoffer 1] en/of [mededader 3] af te pakken. Zij hebben dat zelf ook niet verklaard. Volgens de eerder aangehaalde verklaring van [mededader 3] zijn de drugs zelfs nooit overhandigd aan verdachte. Verdachte heeft verklaard dat er geen geld is aangetroffen in de Seat, omdat dat van hen zou zijn afgepakt. Die stelling klopt niet, want volgens de kennisgeving van inbeslagneming van de jas van de overleden [mededader 1] zat in een jaszak een onbekend gebleven hoeveelheid geld die de politie bewust in de jaszak heeft laten zitten.
Medeplegen aanwezig hebben vuurwapen (feit 3)Gelet op wat hiervoor al is vastgesteld en overwogen, kan ook het medeplegen van het voorhanden hebben van het pistool en patronen van feit 3 wettig en overtuigend bewezen worden, zowel in Roosendaal als in Breda. Gelet op het aantreffen van het vuurwapen in de binnenzak van de jas van [mededader 2] na het dodelijk ongeluk concludeert de rechtbank dat zelfs na het schietincident geen van de inzittenden van de Seat de behoefte had om zich van het wapen te ontdoen en er aldus afstand van te nemen.
Medeplegen dood door schuld in het verkeer (feit 4)
Roekeloos rijgedrag?
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de Seat vrij kort na het schietincident in Roosendaal over de A58 reed richting Breda en ter hoogte van Etten-Leur achtervolgd werd door een politiewagen met in ieder geval ingeschakelde optische signalen. Vervolgens reed de Seat de A16 richting Moerdijk op, waarbij de Seat met hoge snelheid uitlopend wegreed en de verlichting had gedoofd. Omstreeks 23:20 uur nam de Seat de afrit Breda-Noord/Prinsenbeek naar de Backer en Ruebweg in Breda. Boven aan die afrit is de Seat links afgeslagen, over het viaduct over de A16 gereden en vervolgens via de oprit in zuidelijke richting de A16 richting België opgereden. Onderaan die oprit is de Seat op het puntstuk gekeerd en spookrijdend op rijstrook 1 weer in noordelijke richting (richting Moerdijk) gereden. Na ongeveer honderd meter reed de Seat met een wilde stuurbeweging van rijstrook 1 naar rijstrook 3 en ontweek in ieder geval één personenauto. Daarna reed de Seat van rijstrook 3 naar rijstrook 1 en, terwijl de Seat reed op de verdeelstreep tussen rijstrook 2 en 1, kwam deze daar in botsing met de door [slachtoffer 2] bestuurder Opel Agila die op rijstrook 2 in de goede rijrichting reed. De snelheid van de Seat was op dat moment volgens de snelheidsmeter ongeveer honderdvijftig kilometer per uur.
De rechtbank moet de vragen beantwoorden of het rijgedrag van [mededader 1] roekeloos was in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW en zo ja, of verdachte als medepleger daarvan kan worden aangemerkt.
Van roekeloosheid in hiervoor bedoelde zin is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. Dat artikel beschrijft – niet uitputtend – een aantal verkeersgedragingen. Als een persoon, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
[mededader 1] heeft zich schuldig gemaakt aan twee van de in artikel 5a lid 1 WVW genoemde verkeersgedragingen: hij heeft de maximumsnelheid minutenlang (fors) overschreden en heeft op de snelweg A16 (met hoge snelheid) tegen het verkeer in gereden, nadat zij vanaf Roosendaal op de vlucht waren geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate geschonden. Daarvan is immers volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 3, p. 11) onder meer sprake in het geval er – zoals in deze zaak - een langere periode met een hoge snelheid wordt gereden.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het verkeersgedrag van [mededader 1] (zonder verlichting te hard rijden en tegen het verkeer in rijden op de snelweg). In dit geval is door het rijgedrag van [mededader 1] daadwerkelijk een botsing veroorzaakt waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen en diens partner gewond is geraakt.
Op zitting heeft ook niet ter discussie gestaan dat dit rijgedrag van bestuurder [mededader 1] als roekeloos rijden in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW kan worden aangemerkt noch dat er causaal verband bestaat tussen dat rijgedrag en de aanrijding waarbij [slachtoffer 2] om het leven kwam.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat zijn partner en passagier [slachtoffer 3] bij de aanrijding gewond is geraakt. Het dossier bevat echter geen medische of andere informatie waaruit geconcludeerd kan worden dat bij haar sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel of lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging gebruikte term “aanrijdingsverwondingen” is onvoldoende specifiek: (te) veel soorten verwondingen - in uiteenlopende mate van ernst - kunnen hieronder vallen.
Is verdachte medepleger van het roekeloos rijden met dodelijk gevolg?De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van het roekeloze rijden van [mededader 1] en de daardoor veroorzaakte dood van [slachtoffer 2] .
Als het verweten medeplegen van een met de vlucht verband houdend misdrijf is voorafgegaan door het mogelijk daarmee samenhangende medeplegen van een ander strafbaar feit, is geenszins uitgesloten dat de voor het medeplegen van dat misdrijf relevante samenwerking al vóórdien - hier: bij het medeplegen van de poging doodslag - is ontstaan.
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat verdachte met [mededader 1] en [mededader 2] als medepleger van de poging doodslag op [slachtoffer 1] in Roosendaal kan worden aangemerkt. Na het tweede schot zijn [mededader 1] , verdachte en [mededader 2] - kennelijk om aan de politie te ontkomen - op de vlucht geslagen, op de eerder beschreven wijze. Die vlucht was het rechtstreekse gevolg van de poging doodslag en kan voor verdachte niet als een verrassing zijn gekomen. Dat geldt temeer nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte in elk geval het eerste schot heeft gelost. Uit berichten tussen verdachte en [mededader 2] van 14 januari 2023 22:42:00 tot en met 22:43:05 (p. 313 en 314) blijkt ook dat zij bespraken dat er gevlucht moest worden als de politie zou opduiken. Dat die berichten volgens verdachte niet over de ontmoeting in Roosendaal gaan doet aan de strekking ervan niet af. Verdachte zelf heeft op zitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat ook [mededader 1] geen zin had in de politie, omdat hij twee kleine kinderen thuis had zitten en eerder al tot tbs was veroordeeld. Dat wist verdachte ook al vóór het schietincident in Roosendaal. Met twee mededaders die een aanhouding door de politie wilden voorkomen, lag een vlucht al besloten in de (gezamenlijke) uitvoering van de poging doodslag en die vlucht is ook daadwerkelijk gevolgd.
De wijze waarop verdachte en zijn mededaders met de Seat zijn gevlucht lag als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking bij de poging doodslag, dat ook wat betreft het met die vlucht (en het daaruit voortvloeiende gevaarlijke rijgedrag) verband houdend misdrijf van art 6 WVW, zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat niet alleen geldt voor het met hoge snelheid rijden, maar ook voor het tegen het verkeer in rijden in een poging om aan de politie te ontkomen. Anders dan door de verdediging bepleit, was daarvan ook sprake in de casus die leidde tot ECLI:NL:HR:2018:241 (Nijmeegse scooterzaak). Of de verdachte zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen onttrekken aan het gevaarlijke rijgedrag doet niet ter zake. Door met anderen een poging doodslag te plegen, heeft hij zich ook verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten een (eventuele) vlucht. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat de verdachte niet met de vlucht en het daarmee samenhangende rijgedrag instemde. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij als het ware gegijzeld werd door [mededader 2] die met het wapen in de hand op de achterbank zou hebben zitten zwaaien toen de politie opdook. Bovendien zou verdachte zelfs tegen [mededader 1] hebben gezegd dat deze beter kon stoppen voor de politie en uitleggen wat er gebeurd was. Die verklaring is echter niet aannemelijk geworden. Heel kort voor de aanrijding heeft [mededader 2] in de Seat met zijn telefoon een filmpje van een paar seconden opgenomen, waarop zijn hoofd en (door de achterruit) de blauwe lampen van een achtervolgende politiewagen te zien zijn. Van enige paniek in de Seat blijkt uit dat filmpje niet en evenmin van een ‘gijzelende’ [mededader 2] . Integendeel, [mededader 2] zit rustig op de achterbank het filmpje te maken en (volgens verdachte) [mededader 1] zegt iets over het goed vasthouden van de telefoon van [mededader 1] . Niet blijkt dat verdachte de vlucht niet ziet zitten of liever wil dat [mededader 1] stopt.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van overtreding van artikel 6 WVW (feit 4) wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.