In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 218.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 189.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 9 juli 2024 en na heropening van het onderzoek op 22 augustus 2023, waarbij de belanghebbende de gelegenheid kreeg om zijn standpunt nader toe te lichten, is het onderzoek op 1 november 2024 gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om bepaalde gegevens te verstrekken op grond van artikel 40 van de Wet WOZ, maar dat deze schending niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in beroep een taxatierapport heeft ingediend dat de WOZ-waarde onderbouwt. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de beroepsgronden van de belanghebbende niet slagen.
Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de overschrijding minder dan 12 maanden bedraagt en het financiële belang niet gelijk is aan of meer dan € 1.000. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 1.750 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.