ECLI:NL:RBZWB:2024:7815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
C/02/414988 / HA ZA 23-549 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfrechtelijke geschillen over huwelijkse voorwaarden en jaarlijkse opgave van bezwaard vermogen

In deze zaak, uitgesproken op 30 oktober 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de interpretatie van huwelijkse voorwaarden en de verplichting tot jaarlijkse opgave van bezwaard vermogen. [Eiseres] stelt dat [gedaagde] niet voldoet aan de huwelijkse voorwaarden zoals vastgelegd in het testament van erflaatster, en dat hij jaarlijks een opgave moet doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn en de voordelen die deze goederen hebben opgeleverd. [Gedaagde] betwist deze verplichting en stelt dat de bepalingen in het testament hem niet dwingen tot een jaarlijkse opgave.

De rechtbank oordeelt dat de huwelijkse voorwaarden conform het testament zijn en dat [gedaagde] inderdaad verplicht is om jaarlijks een opgave te doen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] tot het opleggen van een dwangsom af, maar bevestigt dat [gedaagde] binnen een bepaalde termijn aan zijn opgaveplicht moet voldoen. Daarnaast wordt de vordering van [gedaagde] tot opheffing van conservatoire beslagen toegewezen, omdat deze zijn gelegd voor een niet-bestaande vordering. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/414988 / HA ZA 23-549
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.D.P. Nobel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken
  • de akte na tussenvonnis van 18 september 2024 van [gedaagde] met producties 10 en 11.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 10 juli 2024 heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van [eiseres] dat de huwelijkse voorwaarden niet conform het testament zijn. Van die mogelijkheid heeft [gedaagde] gebruik gemaakt bij akte na tussenvonnis van 7 augustus 2024. Bij tussenvonnis van 21 augustus 2024 heeft de rechtbank [gedaagde] vervolgens nog in de gelegenheid gesteld om een afschrift van de Spaanse huwelijkse voorwaarden over te leggen. Bij akte na tussenvonnis van 18 september 2024 heeft [gedaagde] deze huwelijkse voorwaarden als productie 10 overgelegd.
vordering II van [eiseres]
2.2.
Tussen partijen is in geschil of met de huwelijkse voorwaarden aan artikel 3 sub i van het testament van erflaatster is voldaan. [eiseres] onderbouwt haar stelling met een beroep op (de betekenis van delen van) verschillende artikelen in de huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] betwist gemotiveerd de gevolgtrekkingen die [eiseres] aan de betreffende artikelen verbindt. De rechtbank is van oordeel dat de huwelijkse voorwaarden conform het testament zijn. Dit oordeel licht de rechtbank hierna toe waarbij achtereenvolgens het door [eiseres] in dit verband aangevoerde zal worden behandeld.
2.3.
[eiseres] voert aan dat uit de huwelijkse voorwaarden niet blijkt dat elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. [eiseres] voert daartoe aan dat in de huwelijkse voorwaarden staat vermeld dat de goederen die [gedaagde] tot 17 januari 2023 heeft opgebouwd, niet ondergeschikt zijn aan de rechten en bepalingen van het winstregime. Ook wordt deelname, liquidatie en/of gebruik uitgesloten. Dat is volgens [eiseres] iets anders dan het uitsluiten van
elkegemeenschap.
2.4.
In reactie hierop verwijst [gedaagde] in de akte na tussenvonnis van 7 augustus 2024 naar het onder ten vierde in de huwelijkse voorwaarden bepaalde
‘…en dat niets dat verkregen is vanuit zijn erfenis, geen enkel vruchtgebruik van aankoop of iets anders dat het voorgaande vervangt, deel vormt van de gemeenschap van goederen, noch enig recht geeft op deelname…’. Hieruit blijkt volgens [gedaagde] dat de erfenis wordt afgescheiden en afgesloten van iedere gemeenschap.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het onder ten vierde in de huwelijkse voorwaarden is bepaald:
‘Vervolgens komen partijen nadrukkelijk overeen dat alle goederen, onroerende en niet onroerende, alsook alle rechten, geld of waardepapieren opgebouwd door de heer [gedaagde] , in de hoedanigheid van voorrecht, erfenis, legaat, belastingoverdracht, alsook enig mogelijk recht ontleend aan de laatste wil uitgedrukt door mevrouw [erflaatster] , zijn uitgesloten van enig recht of deelname door [echtgenote] , en dat niets dat verkregen is van uit zijn erfenis, geen enkel vruchtgebruik van aankoop of iets anders dat het voorgaande vervangt, deel vormt van de gemeenschap van goederen, noch enig recht geeft op deelname, noch onderworpen is aan een voorwaarde voor ontbinding, met uitzondering van de verwijzingen naar de opgebouwde rentes anders dan uit kapitaal of pensioenopbouw toebehorend aan de [echtgenote] .’
Hiermee is voldaan aan het bepaalde in het testament onder C3i. dat huwelijkse voorwaarden moeten worden gemaakt en in stand gehouden waarbij elke gemeenschap van goederen en verrekenbedingen (behalve met betrekking tot overgespaarde inkomsten anders dan uit vermogen en met betrekking tot pensioenen) worden en blijven uitgesloten.
2.6.
Volgens [eiseres] betreft een volgend verschil tussen het testament en de huwelijkse voorwaarden de woorden ‘vermogen’ (testament onder C.3.i) en ‘kapitaal’ (pagina 2 van de huwelijkse voorwaarden). Erflaatster heeft bepaald dat in de huwelijkse voorwaarden geen verrekenbeding mag worden opgenomen, behalve met betrekking tot inkomsten anders dan uit vermogen. Vermogen is bezittingen en schulden. [gedaagde] en [naam] zijn overeengekomen dat de goederen niet zijn onderworpen aan deelname of zijn onderworpen aan een voorwaarde voor ontbinding, met uitzondering van de verwijzing naar de opgebouwde rentes anders dan uit kapitaal. Kapitaal heeft geen betrekking op schulden, maar louter op goederen. In de huwelijkse voorwaarden staat dan ook dat
‘Hetgeen uit de erfenis wordt verkregen door de heer [gedaagde] uit de nalatenschap door mevrouw [erflaatster] , ten tijde van het huwelijk met [echtgenote] wordt verbruikt of aangesproken, zal onderdeel vormen van de gemeenschap van goederen tussenbeiden’.
2.7.
In reactie hierop stelt [gedaagde] dat kapitaal volgens vandale.nl vermogen betekent. Bovendien is de Spaanse versie van de huwelijkse voorwaarden leidend. In de Spaanse versie staat ‘capital’ en dit betekent: geldelijk vermogen. [gedaagde] wijst erop dat in de huwelijkse voorwaarden slechts één keer het woord kapitaal staat:
‘…met uitzondering van de verwijzingen naar de opgebouwde rentes anders dan uit kapitaal of pensioenopbouw toebehorend aan de [echtgenote] ’.
In de huwelijkse voorwaarden zijn de bewoordingen van de beëdigde vertaling van het testament gebruikt. Bij het voor de tweede keer weer naar het Nederlands vertalen is het iets anders verwoord maar blijft de strekking dat verrekenbedingen met betrekking tot overgespaarde inkomsten anders dan uit vermogen en pensioenen wel zijn toegestaan.
Aan het testament wordt volgens [gedaagde] dus voldaan.
2.8.
Volgens vandale.nl is vermogen een synoniem voor kapitaal. De rechtbank constateert dat in de Spaanse huwelijkse voorwaarden het woord ‘capital’ staat vermeld.
Volgens vandale.nl is de vertaling van het Spaanse woord capital: kapitaal, vermogen, hoofdsom. Gelet hierop is geen sprake van een verschil tussen de huwelijkse voorwaarden en het testament.
2.9.
[eiseres] wijst er verder op dat in de huwelijkse voorwaarden staat vermeld
‘De eigendommen en het vruchtgebruik die worden aangesproken voor het betalen van gezamenlijke schulden, ten behoeve van consumptiekosten alsook gezamenlijke vakantie, kunnen niet worden opgeëist voor terugbetaling of terugvordering.’Hieruit blijkt volgens [eiseres] dat [gedaagde] vanuit het tweetrapsvermogen vakanties of andere consumptiegoederen (welke dat ook moge zijn) kan betalen, zonder dat hij een vergoedingsrecht verkrijgt op [naam] .
2.10.
[gedaagde] stelt dat hiermee is bedoeld uiting te geven aan de uitzondering van het recht van vertering conform artikel A.5.b. van het testament.
2.11.
Op grond van het bepaalde in artikel A.5.b. mag [gedaagde] het tweetrapsvermogen aanwenden voor de voldoening van gemeenschapsschulden die zijn ontstaan als gevolg van consumptieve bestedingen (zoals de kosten van een gezinsvakanties), zonder dat hij een vergoedingsrecht verkrijgt op [naam] . De bepaling in het huwelijkse voorwaarden wijkt dus niet af van het testament.
2.12.
[eiseres] voert verder aan dat uit de huwelijkse voorwaarden blijkt dat het tweetrapsvermogen zelfs mag worden aangewend voor (toekomstige) schulden van [naam] .
Dit blijkt volgens [eiseres] uit het bepaalde:
‘De eigendommen en het vruchtgebruik die worden aangesproken voor het betalen van gezamenlijke schulden, ten behoeve van consumptiekosten alsook gezamenlijke vakantie, kunnen niet worden opgeëist voor terugbetaling of terugvordering.’en het bepaalde:
‘Hetgeen uit de erfenis wordt verkregen door de heer [gedaagde] uit de nalatenschap door mevrouw [erflaatster] , ten tijde van het huwelijk met [echtgenote] wordt verbruikt of aangesproken, zal onderdeel vormen van de gemeenschap van goederen tussenbeiden’. En het blijkt uit het woord ‘kapitaal’ in plaats van vermogen. Dat is wezenlijk iets anders dan het uitsluiten van elke gemeenschap van goederen. Er ontstaat naar Costa Ricaans recht waar het de uitgaven ten behoeve van schulden betreft wel een gemeenschap van goederen zonder vergoedingsrecht en dat strookt op geen enkele wijze met de intentie van erflaatster dat elke gemeenschap moet worden uitgesloten. [gedaagde] zou dus bijvoorbeeld de hypotheekschuld van de woning van [naam] mogen aflossen uit het erfrechtelijk vermogen. Volgens [eiseres] blijkt uit productie 7 van [gedaagde] dat alleen de activa zijn uitgesloten van gemeenschap. Uit dit document blijkt niet dat het voldoen van een schuld van [naam] tot een vergoedingsrecht van [gedaagde] leidt.
2.13.
[gedaagde] stelt dat nergens uit blijkt dat hij schulden van [naam] mag voldoen. Dit geldt alleen voor schulden met betrekking tot consumptieve uitgaven en gezinsvakanties. Dat er na ‘gezamenlijke schulden’ een komma is opgenomen in de vertaling, kan mogelijk tot verwarring leiden. In het Spaanse origineel staat deze komma er niet. Het gaat dus om gezamenlijke schulden met betrekking tot consumptieve uitgaven.
In het testament staan de woorden
‘verteerd (‘opgemaakt’). In de beëdigde vertaling naar het Spaans is dit vertaald als
‘consumido (gastado)’. Dit zijn de exacte woorden die ook in de Spaanse versie van de huwelijkse voorwaarden zijn genoemd. Bij het weer vertalen naar het Nederlands is dit vertaald als
‘verbruikt of aangesproken’. [gedaagde] en [naam] hebben juist de exacte woorden uit de beëdigde vertaling van het testament overgenomen, waaruit ook blijkt dat zij begrijpen en ook de bedoeling hebben om conform het testament te handelen.
Consumptieve bestedingen zijn vrijwillige uitgaven voor boodschappen of vakanties. Het is onbegrijpelijk waarom [eiseres] denkt dat [gedaagde] op basis van de huwelijkse voorwaarden (hypotheek)schulden van [naam] mag voldoen, aldus [gedaagde] .
2.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het verweer van [eiseres] met betrekking tot het gebruik van het woord ‘kapitaal’ in plaats van vermogen is hiervoor reeds verworpen.
2.15.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat genoemde citaten uit de huwelijkse voorwaarden beogen een implementatie van het bepaalde in artikel A.5b van het testament te zijn. Ten aanzien van het eerste citaat constateert de rechtbank dat, anders dan de in de naar het Nederlands vertaalde huwelijkse voorwaarden, in het Spaanse origineel geen komma na ‘las deudas comunes’ (gemeenschappelijke schulden) staat. De inhoud van het Spaanse origineel is van doorslaggevende betekenis en op grond daarvan mag [gedaagde] dus gezamenlijke schulden met betrekking tot consumptieve uitgaven voldoen (en geen schulden van [naam] ). Dit is conform het testament.
Ten aanzien van het tweede citaat geldt eveneens dat moet worden gekeken of het Spaanse origineel conform het testament is. In het testament staan de woorden
‘verteerd (‘opgemaakt’)’. In de Spaanse huwelijkse voorwaarden staat vermeld
‘consumido (gastado)’. Uit vandale.nl blijkt niet dat ‘consumido (gastado)’ ‘aangesproken’ betekent maar dat de betekenis neerkomt op opmaken/het er niet meer zijn. Ook op dit punt stemmen de huwelijkse voorwaarden overeen met het bepaalde in het testament.
2.16.
[eiseres] voert tenslotte aan dat in de huwelijkse voorwaarden staat vermeld dat een winstregime van toepassing is voor goederen die [gedaagde] na 17 januari 2023 verkrijgt. Dus als [gedaagde] bijvoorbeeld een nieuwe woning of aandelen koopt van geld vanuit het tweetrapsvermogen, dan deelt [naam] in de winst. Ook dat is niet gelijk aan het uitsluiten van elke gemeenschap van goederen. Dit wordt, aldus [eiseres] , bevestigd in productie 7 van [gedaagde] omdat ook daar staat vermeld dat alle winsten en opbrengsten op kapitaal van goederen die voor 17 januari 2023 zijn verkregen, buiten de gemeenschap vallen. Goederen die erna zijn verkregen dus niet.
2.17.
Volgens [gedaagde] deelt [naam] niet mee in de winst indien er vanuit het erfrechtelijk vermogen aandelen of een nieuwe woning wordt gekocht. In de huwelijkse voorwaarden staat immers nadrukkelijk
‘of iets dat het voorgaande vervangt’. Indien [gedaagde] van geld uit het erfrechtelijk vermogen iets koopt valt datgene dat wordt gekocht onder het erfrechtelijk en uitgesloten vermogen, aldus [gedaagde] .
2.18.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het in de huwelijkse voorwaarden bepaalde
‘en dat niets dat verkregen is van uit zijn erfenis, geen enkel vruchtgebruik van aankoop of iets anders dat het voorgaande vervangt, deel vormt van de gemeenschap van goederen’dat [naam] niet deelt in de winst uit het erfrechtelijke vermogen. Het beroep van [eiseres] op productie 7 van [gedaagde] (legal opinion) leidt niet tot een ander oordeel.
2.19.
Het vorenstaande betekent dat het verweer van [eiseres] dat de huwelijkse voorwaarden niet conform het testament zijn wordt verworpen. Vordering II van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen.
vordering III van [eiseres]
2.20.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in het testament onder C artikel 1 sub g gehouden is jaarlijks, voor het eerst op 26 maart 2023, aan [eiseres] een ondertekende, nauwkeurige opgave te zenden van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen, en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn. Erflaatster heeft in haar testament de wet als uitgangspunt genomen voor de vraag of [gedaagde] gehouden is jaarlijks een opgave te doen van de stand van zaken. Uit artikel 4:138 lid 2 BW vloeit voort dat de wettelijke voorschriften betreffende het vruchtgebruik van overeenkomstige toepassing zijn op de verhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] . Op grond van artikel 3:205 lid 4 BW is [gedaagde] verplicht jaarlijks opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en de voordelen die de goederen hebben opgeleverd die geen vruchten zijn. In artikel 3:205 lid 5 BW is bepaald dat de vruchtgebruiker niet kan worden vrijgesteld van deze verplichting. Erflaatster heeft dus het uitgangspunt van de wet, namelijk de dwingendrechtelijke regel van artikel 4:138 lid 2 BW juncto artikel 3:205 lid 4 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op haar nalatenschap en dat betekent dat hiervan niet mag worden afgeweken, aldus nog steeds [eiseres] .
2.21.
[gedaagde] betwist dat hij verplicht is om jaarlijks opgave te doen van het bezwaarde vermogen. Deze verplichting staat volgens [gedaagde] niet in het testament. [gedaagde] voert onder verwijzing naar de Parlementaire Geschiedenis aan dat de wetgever heeft bepaald dat niet alle bepalingen van vruchtgebruik op de tweetrapsmaking van toepassing zijn. Het is mogelijk om de (dwingendrechtelijke) bepalingen van het wettelijk vruchtgebruik buiten toepassing te verklaren, zoals erflaatster met betrekking tot de opgaveplicht in artikel 5 sub g van het testament heeft gedaan. Dat artikel 4:138 lid 2 BW verwijst naar bepalingen die van dwingend recht zijn, maakt niet dat de testeervrijheid, die zeer ruim is, wordt ingeperkt. Een tweetrapsmaking kan niet op één lijn met vruchtgebruik worden gesteld. De bezwaarde is immers enig rechthebbende en de verwachter heeft tot vervulling van de voorwaarde geen rechten op het erfrechtelijk vermogen. Bij vruchtgebruik is de hoofdgerechtigde de eigenaar. De rechten van de erfgenaam onder opschortende voorwaarden gaan veel verder dan slechts het recht op gebruik van de vruchten van goederen conform de definitie van artikel 3:205 BW. Zo mag de erfgenaam onder opschortende voorwaarde vrijelijk over de goederen beschikken en het vermogen verteren. Daarbij past geen verplichting om jaarlijks opgave te doen van de goederen. Bovendien geldt dat de verwijzing in artikel 4:138 BW naar de vruchtgebruikbepalingen van regelend recht is, ook voor wat betreft de wetsbepalingen die voor de toepassing van het vruchtgebruik van dwingend recht zijn.
In het erfrecht is de testeervrijheid een belangrijk begrip en er is geen enkele reden om de testeervrijheid van erflaatster op het gebied van de jaarlijkse opgave in te perken ten gunste van [eiseres] . Het is aan erflaatster om te bepalen onder welke voorwaarden de making van het onverteerde wordt gedaan. Verder wijst [gedaagde] op de wetsystematiek. De opgaveplicht is niet van toepassing voor de vruchtgebruiker jegens de eigenaar/hoofdgerechtigde bij toepassing van artikel 4:19 en 4:21 BW en niet valt in te zien waarom de opgaveplicht dan wel verplicht zou zijn bij artikel 4:138 lid 2 BW. Gezien de parlementaire geschiedenis, de testeervrijheid en de wetsystematiek, dienen de dwingendrechtelijke bepalingen met betrekking tot de opgaveplicht niet dwingendrechtelijk te zijn voor de bezwaarde en kon erflaatster de verplichting van artikel 3:205 lid 4 BW buiten toepassing verklaren in het testament, aldus [gedaagde] .
2.22.
Beoordeeld dient te worden of de voor vruchtgebruik dwingend voorgeschreven verplichting om jaarlijks opgave te doen (artikel 3:205 lid 4 en 5 BW) op grond van artikel 4:138 lid 2 BW ook geldt in de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] . De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Hiervoor is het volgende van belang.
2.23.
Uitgangspunt is dat in de wet de dwingendrechtelijke regel van artikel 3:205 lid 4 BW van overeenkomstige toepassing is verklaard voor voorwaardelijke erfstellingen en dat betekent dat hiervan niet mag worden afgeweken. In de uitlatingen van de minister is geen aanknopingspunt te vinden voor het standpunt dat ook bij deze dwingendrechtelijke bepaling de toepasselijkheid afhangt van de aard en de inhoud van de voorwaardelijke erfstelling. De minister heeft zich hierover niet uitgelaten. Indien de uitlatingen van de minister aldus geïnterpreteerd moeten worden dat ook de toepasselijkheid van dwingendrechtelijke bepalingen afhankelijk is van de concrete aard en de inhoud van de voorwaardelijke erfstelling, geldt dat in de concrete rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] uitgegaan dient te worden van de toepasselijkheid van de verplichting tot jaarlijkse opgave als bedoeld in artikel 3:205 lid 4 BW. Hiervoor is met name relevant het beginsel van zaaksvervanging (artikel 4:138 lid 2 BW juncto 3:213 BW). Op grond van dit beginsel heeft een verwachter in beginsel recht op de goederen die voor de oorspronkelijke, door de bezwaarde geërfde goederen in de plaats zijn gekomen. Door een jaarlijkse opgave krijgt de verwachter een beter inzicht met betrekking tot de vraag ten aanzien van welke goederen zaaksvervanging aan de orde is geweest. Dit geldt ook in het onderhavige geval, waarbij van het bezwaarde vermogen onder meer deel uitmaken een woning, banksaldi en een auto. Redengevend is tevens dat erflaatster heeft bepaald dat het [gedaagde] verboden is door gift of bij uiterste wilsbeschikking anders dan ten gunste van de (gezamenlijke) verwachter(s) over de verkrijging te beschikken (artikel C, lid 5 sub g van het testament). Een jaarlijkse opgave is voor [eiseres] dus ook van belang om kennis te nemen van eventuele schenkingen die door [gedaagde] uit het bezwaarde vermogen zijn gedaan. Op grond van het voorgaande is de toepasselijkheid van artikel 3:205 lid 4 BW in het onderhavige geval – in de woorden van de minister – als een redelijke uitkomst aan te merken.
Nu bovendien in het testament niet ondubbelzinnig is afgeweken van het bepaalde in artikel 3:205 lid 4 BW, ligt de vordering tot het doen van een (jaarlijkse) opgave voor toewijzing gereed.
2.24.
De vordering van [eiseres] tot het opleggen van een dwangsom zal worden afgewezen. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] namelijk toegezegd dat hij aan een eventuele veroordeling zal voldoen. Een reden om aan die toezegging te twijfelen is gesteld noch gebleken.
vordering IV van [eiseres]
2.25.
[eiseres] stelt dat het bezwaarde vermogen (het zogenaamde vruchtgebruik) op grond van artikel 3:221 lid 1 BW onder bewind dient te worden gesteld. [eiseres] stelt ter onderbouwing dat [gedaagde] in ernstige mate in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschiet. [gedaagde] heeft zich wat betreft de tweetrapsmaking aan geen één regel uit het testament gehouden. Deze tekortkomingen rechtvaardigen een beheer of bewind, temeer nu [eiseres] vreest dat [gedaagde] ook in de toekomst in ernstige mate zal tekortschieten. Het is voor [eiseres] van belang dat wordt bewerkstelligd dat [gedaagde] niet zonder toestemming van de beheerder c.q. bewindvoerder beschikkingsbevoegd is met betrekking tot de goederen die tot het bezwaarde vermogen behoren.
2.26.
[gedaagde] betwist dat er redenen zijn voor een onderbewindstelling van het bezwaarde vermogen.
2.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 3:221 BW op grond van artikel 4:138 lid 2 BW van toepassing is op de verhouding tussen [gedaagde] en [eiseres] .
Op grond van artikel 3:221 lid 1 BW kan de rechtbank als de vruchtgebruiker in ernstige mate tekortschiet in het nakomen van zijn verplichtingen het vruchtgebruik onder bewind stellen. Artikel 3:221 BW heeft tot doel de hoofdgerechtigde tegen ongewenste handelingen van de vruchtgebruiker te beschermen. De vraag of een vruchtgebruiker 'ernstig' tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen ten opzichte van de hoofdgerechtigde hangt af van de omstandigheden van het geval.
2.28.
Uit hetgeen hiervoor en in het tussenvonnis van 10 juli 2024 is overwogen volgt dat [gedaagde] (nog) niet aan al zijn verplichtingen ten opzichte van [eiseres] heeft voldaan.
[gedaagde] geeft aan dat hij aan zijn verplichtingen zal voldoen. Gelet op deze houding van [gedaagde] acht de rechtbank het tekortschieten van [gedaagde] niet zodanig ernstig dat dit een onderbewindstelling van het vruchtgebruik rechtvaardigt. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
de voorwaardelijke vorderingen van [gedaagde]
2.29.
De vorderingen zijn door [gedaagde] voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval dat vordering II van [eiseres] wordt afgewezen. Nu hiervoor is overwogen dat vordering II van [eiseres] zal worden afgewezen en de voorwaarde dus is vervuld, dienen de vorderingen in reconventie te worden beoordeeld.
opheffen beslagen
2.30.
Uit de door [eiseres] als productie 5 overgelegde beslagstukken en de standpunten van partijen volgt dat er conservatoir beslag is gelegd onder ABN AMRO Bank NV en op de personenauto van het merk Toyota, type Corolla, met het [kenteken]
.
2.31.
De door [gedaagde] gevorderde opheffing van deze door [eiseres] gelegde conservatoire beslagen zal worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2023 en de toelichting in de conclusie van antwoord in reconventie blijkt dat verlof is verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte en levering van vermogensbestanddelen. Uit randnummer 56 van de dagvaarding blijkt dat [eiseres] de vordering die aan de beslagen ten grondslag ligt, heeft gebaseerd op artikel 4:183 BW (hereditatis petitio). De eis in de hoofdzaak is vordering II van de onderhavige dagvaarding. Weliswaar stelt [eiseres] in randnummer 59 van de dagvaarding dat zij op grond van artikel 6:162 BW schadevergoeding kan vorderen van personen die een zaak bewust zonder titel bezitten en/of houden, maar een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft [eiseres] niet in deze procedure ingesteld. Deze stelling zal dan ook bij de beoordeling van de opheffing van de beslagen buiten beschouwing worden gelaten.
Nu vordering II van [eiseres] wordt afgewezen, zijn de beslagen gelegd voor een niet-bestaande vordering.
Feiten en omstandigheden op grond waarvan een afweging van de wederzijdse belangen tot een ander oordeel leidt, zijn niet gesteld.
2.32.
[eiseres] voert nog aan dat [gedaagde] geen belang heeft bij zijn vordering tot opheffing van de beslagen omdat bij afwijzing van de vordering de beslagen op grond van artikel 704 lid 2 Rv van rechtswege vervallen.
2.33.
Dit verweer wordt verworpen. Artikel 704 Rv bepaalt dat een conservatoir beslag van rechtswege vervalt, wanneer de eis in de hoofdzaak is afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is nog geen sprake. [gedaagde] heeft dus wel een belang bij opheffing van de beslagen.
2.34.
Ter vermijding van executieperikelen zal de rechtbank, zoals dat ook in kort geding gebruikelijk is, de beslagen zelf opheffen in plaats van – zoals gevorderd – de opheffing daarvan te gelasten op straffe van een dwangsom.
2.35.
[gedaagde] vordert verder [eiseres] te gebieden de beslagen opgeheven te houden.
2.36.
De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat het [eiseres] verboden wordt om opnieuw conservatoir beslag te leggen. Dit wordt als te vergaand afgewezen.
schadevergoeding en verklaring voor recht
2.37.
Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841).
Aangezien de vordering waarvoor beslag is gelegd is afgewezen, is [eiseres] in beginsel aansprakelijk voor de schade die [gedaagde] heeft geleden door de beslagen die [eiseres] voor haar vordering heeft laten leggen.
2.38.
In artikel 612 Rv is bepaald dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot voor zover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voldoende voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat de eiser de mogelijkheid van schade aannemelijk maakt. Een verplichting om de zaak op dat punt zelf nader te onderzoeken heeft de rechter niet (zie HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246).
2.39.
[gedaagde] vordert een verwijzing naar de schadestaatprocedure omdat hij schade heeft geleden. Ter onderbouwing stelt [gedaagde] dat hij extra kosten heeft moeten maken doordat hij niet meer de toegang had tot zijn banksaldo. [gedaagde] stelt dat [eiseres] nog steeds de auto gebruikt, die [gedaagde] zou hebben verkocht als het beslag niet was gelegd, dat de waarde nu is verminderd en dat hij na de dagvaarding twee boetes heeft moeten betalen omdat [eiseres] nog steeds gebruik maakt van de auto.
2.40.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] schade heeft geleden. [eiseres] voert aan dat nergens uit blijkt dat [gedaagde] extra kosten heeft moeten. Het conservatoire beslag op de bankrekening is een niet periodiek beslag. Alle ontvangsten van na datum beslag staan ter vrije beschikking van [gedaagde] en daar komt bij dat er altijd rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet. [gedaagde] had dus wel degelijk toegang tot het banksaldo. Verder heeft [gedaagde] ook de beschikking over bankrekeningen waarop geen beslag ligt, waaronder een rekening in Spanje en in Costa Rica.
[eiseres] voert aan dat nergens uit blijkt dat de auto voor een lagere prijs wordt verkocht. [eiseres] betwist dat [gedaagde] de auto wil verkopen. Verder heeft [gedaagde] altijd ingestemd met het gebruik van de auto door [eiseres] en is deze toestemming is nooit ingetrokken.
[eiseres] voert aan dat de boetes voor het te hard rijden uiteraard voor haar rekening komen en dat daarvoor geen schadestaatprocedure is vereist.
2.41.
Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiseres] had het op de weg van [gedaagde] gelegen de mogelijkheid dat hij door de betreffende beslagen schade heeft geleden, aannemelijk te maken. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Op de mondelinge behandeling herhaalt [gedaagde] (in de spreekaantekeningen) slechts zijn stellingen en reageert hij niet op het verweer. Dit is onvoldoende. Voor wat betreft de snelheidsboetes geldt nog dat [gedaagde] niet onderbouwt dat deze het gevolg zijn van het beslag.
Een en ander leidt ertoe dat de gevorderde veroordeling tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en de verklaring voor recht (vorderingen I en II) zullen worden afgewezen.
conclusie
2.42.
Hetgeen hiervoor en reeds in het tussenvonnis van 10 juli 2024 is overwogen leidt tot de volgende conclusie ten aanzien van de vorderingen (zoals opgenomen in r.o. 3.1. van voormeld tussenvonnis).
2.43.
Vordering I, het eerste liggende streepje, van [eiseres] zal met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 4.9 en 4.10 van het tussenvonnis van 10 juli 2024 is overwogen als na te melden worden toegewezen. De termijn waarbinnen [gedaagde] opgave dient te doen van zijn eigen vermogen zal worden bepaald op 56 dagen na de betekening van dit vonnis. Afschriften van de notariële akten dienen zo spoedig mogelijk aan [eiseres] te worden verstrekt.
Vordering I, het tweede liggende streepje, van [eiseres] zal conform rechtsoverwegingen 4.13 en 4.14 van voornoemd tussenvonnis als na te melden worden toegewezen.
Vordering III van [eiseres] zal overeenkomstig rechtsoverwegingen 2.23 en 2.24 van dit vonnis als na te melden worden toegewezen.
De overige vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
2.44.
Vordering III van [gedaagde] zal overeenkomstig hetgeen in rechtsoverwegingen 2.31 t/m 2.36 van dit vonnis is overwogen als na te melden worden toegewezen. De overige vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
proceskosten
2.45.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 28 dagen na de betekening van dit vonnis conform artikel 3:205 lid 1 BW en artikel 674 Rv bij een in Nederland gevestigde notaris een notariële boedelbeschrijving te laten opmaken van de verkrijging ten tijde van het overlijden van erflaatster en vervolgens zo spoedig mogelijk aan [eiseres] een afschrift van die notariële akte te verstrekken,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 56 dagen na de betekening van dit vonnis bij een notaris het saldo van zijn [rekeningnummer] te laten beschrijven en zijn beschrijving verder voor zover nodig aan te passen naar aanleiding van voornoemde beschrijving van het bezwaarde vermogen en vervolgens zo spoedig mogelijk aan [eiseres] een afschrift van die notariële akte te verstrekken,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om de verkrijging afzonderlijk van zijn overige vermogen te administreren,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om met ingang van 26 maart 2022 jaarlijks, derhalve voor het eerst op 26 maart 2023, aan [eiseres] als verwachter een ondertekende nauwkeurige opgave te zenden van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8.
heft op het ten laste van [gedaagde] onder ABN AMRO Bank NV gelegde conservatoire (derden)beslag,
3.9.
heft op het ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag op de personenauto van het merk Toyota, type Corolla, met het [kenteken] , welk voertuig volgens de RDW aan [gedaagde] toebehoort,
3.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.