ECLI:NL:RBZWB:2024:777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
02/150052-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere vernielingen, verduistering, diefstallen van benzine en witwassen in het kader van bankhelpdeskfraude met positieve ontwikkeling van de verdachte

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vernielingen, verduistering, diefstallen van benzine en witwassen. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door raadsman mr. K.R. Verkaart. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie vernielingen, drie brandstofdiefstallen, een diefstal uit een woning en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend schuldig was, terwijl hij voor feit 4 primair werd vrijgesproken, maar wel schuldig werd bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde verduistering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan de diefstallen van brandstof en de diefstal uit de woning. Voor het witwassen werd de verdachte vrijgesproken van medeplegen, maar schuldig bevonden aan medeplichtigheid. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende causaal verband was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/150052-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie vernielingen (feit 1, 2 en 3), drie brandstofdiefstallen (feit 4, 5 en 6), een diefstal uit een woning (feit 7) en witwassen (feit 8). De feiten 2, 3, 4, 5, 6 en 8 zijn in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 1, 2 en 3 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd, is er aangifte gedaan en zijn er beschrijvingen van camerabeelden. Verdachte moet van feit 4 primair worden vrijgesproken. Uit het achterlaten van het identiteitsbewijs volgt dat er wel de intentie was om te betalen. Wel is er sprake van de subsidiair tenlastegelegde verduistering. Dat verdachte op enig moment heeft besloten om toch niet te betalen past bij het feit dat hij ook de onder de feit 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en toen ook niet naar binnen is gegaan om te betalen. Het bewijs hiervoor bestaat uit de verklaring van verdachte op zitting, de processen-verbaal van aangifte en de herkenningen. Bij deze feiten heeft verdachte ook geen identiteitsbewijs achtergelaten. Verdachte heeft verder bekend de diefstal die onder feit 7 ten laste is gelegd te hebben gepleegd. Ook is er aangifte gedaan van dat feit. Hoewel verdachte heeft verklaard niet alle in de tenlastelegging genoemde goederen te hebben weggenomen is er geen reden om aan de aangifte te twijfelen. Ook dit feit kan naar de mening van de officier van justitie worden bewezen, met uitzondering van de kwalificerende bestanddelen.
Ook feit 8 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen. Daarbij heeft de officier verwezen naar een arrest van het of Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2023:1790). Verdachte heeft een bankrekening geopend voor een ander, zonder door te vragen, terwijl er bij hem lampjes hadden moeten gaan branden. Gelet daarop is er sprake van opzetwitwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 2 primair, 3 primair, 5 en 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat verdachte van feit 4 moet worden vrijgesproken. Het lijkt erop dat verdachte zijn afspraak om de benzine later alsnog te betalen, vergeten is na te komen. Dan is er een civielrechtelijk probleem, geen strafrechtelijk probleem. Hooguit kan er sprake zijn van de subsidiair ten laste gelegde verduistering. Voor wat betreft feit 7 moet verdachte van het kwalificerende deel worden vrijgesproken. Er is geen sprake geweest van braak, verbreking of inklimming. Ook kan niet bewezen worden dat hij de Ipad; Imac; Airbook; minipc en het beeldscherm heeft meegenomen. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het onder feit 8 tenlastegelegde. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, het ter beschikking stellen van de bankpas is een medeplichtigheidshandeling. Ook ontbreekt het dubbele opzet. Er is hoogstens sprake van schuldwitwassen en dit staat niet op de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1, 2 en 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de processen-verbaal van aangifte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair heeft gepleegd.
Feit 4
Uit het dossier volgt dat verdachte heeft getankt bij [tankstation 1] te Oosterhout. Verdachte is bij het tankstation naar binnen gegaan en heeft daar een kopie van zijn identiteitskaart achtergelaten met de belofte om later terug te komen om te betalen. De rechtbank constateert op basis van deze gedraging dat verdachte op dat moment mogelijk de intentie had om later te betalen. Om die reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 4 primair ten laste gelegde.
Dit is anders voor het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte is, ondanks zijn belofte, niet teruggegaan om te betalen. Dat er geen sprake is van vergeten te betalen leidt de rechtbank mede af uit het feit dat verdachte kort na het tanken bij deze [tankstation 1] nog twee keer elders heeft getankt zonder te betalen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte bewust heeft besloten niet te betalen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Feit 5 en 6
Verdachte heeft op 10 oktober 2021 en op 31 oktober 2021 getankt zonder te betalen. Dit volgt uit zowel zijn verklaring, de herkenning en de processen-verbaal van aangifte. Anders dan bij het tanken op 5 oktober 2021 heeft verdachte hier geen kopie van zijn identiteitskaart bij de tankstation-medewerker achtergelaten. Uit het dossier volgt niet dat verdachte op enig moment de intentie heeft gehad om te betalen. Verdachte heeft getankt, is in zijn auto gestapt en is weggereden. Hiermee heeft verdachte zich bij beide feiten schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstallen van brandstof.
Feit 7
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij op 18 oktober 2021 de woning in De Heen is binnengegaan en een deel van de goederen die zijn genoemd in de tenlastelegging, heeft weggenomen. Voor de overige goederen geldt dat daar - buiten de aangifte - geen ondersteunend bewijs in het dossier voor is. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank zal verdachte ook partieel vrijspreken van braak, verbreking of inklimming. Hiervan was, gelet op het feit dat verdachte de woning zomaar binnen kon lopen, geen sprake.
Feit 8
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen, waarbij verdachte een rol van voldoende gewicht heeft gehad, zoals is vereist om van medeplegen te spreken. Daarbij weegt de rechtbank onder meer mee dat niet is gebleken dat verdachte het pasje van de rekening waarop geld van het slachtoffer is gestort, voorhanden heeft gehad.
Dit is anders ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft naar eigen zeggen een rekening geopend voor- en zijn pasje ter beschikking gesteld aan derden die hij zelf niet goed kende. Dit heeft hij gedaan zonder te vragen waarvoor dat was. Daarbij heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij wel wist dat het niet helemaal goed zat. Als beloning zou hij een derde van de opbrengst ontvangen. Daarmee heeft verdachte zich minimaal bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden en die kans ook aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarmee sprake van voorwaardelijk opzet op witwassen. Door het ter beschikking stellen van zijn bankrekening heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid daaraan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 mei 2021 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, die aan een ander toebehoorde heeft vernield;
2.
op 3 november 2021 te De Heen, gemeente Steenbergen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft beschadigd;
3.
op 3 november 2021 te De Heen, gemeente Steenbergen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Saab), die aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft beschadigd;
4.
omstreeks 5 oktober 2021 te Oosterhout opzettelijk 18,35 liter benzine,
toebehorende aan [tankstation 1] , en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de Rijksweg A27 [nummer] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
op 10 oktober 2021 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk 39,37 liter benzine, die aan [tankstation 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
op 31 oktober 2021 te Klundert, gemeente Moerdijk 47,44 liter benzine, die aan [tankstation 3] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
op 18 oktober 2021 te De Heen, gemeente Steenbergen ongeveer 65,00 euro en een LCD Samsung TV en 3 Sonos geluidboxen en een Sonos subwoofer en een Sonos soundbar
en een motorhelm, die aan [benadeelde 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
een of meerdere (onbekend gebleven) perso(o)n(en) op 15 september
2021, te Kattendijke, gemeente Goes, een geldbedrag (in totaal 3.200,00 euro),
hebben verworven
envoorhanden hebben gehad,
terwijl die (onbekend gebleven) personen wisten dat dat voorwerp
onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks 15 september
2021 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen
heeft verschaft, door zijn, verdachtes, bankrekening ter beschikking te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 224 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten. Zonder uitzondering betroffen dit veel overlast en schade veroorzakende feiten. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte negatieve gevoelens opgeroepen bij de slachtoffers. Met name de agressieve vernieling van de voordeur terwijl er een kind in huis was en de diefstal uit de woning, terwijl de bewoonster thuis was springen daarbij in het oog. Ook een bankhelpdeskfraude waaraan verdachte heeft meegewerkt levert doorgaans sterke gevoelens van onveiligheid voor de slachtoffers op. Dat verdachte bij het plegen van deze feiten geen enkele rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn handelen neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte hiervan rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij meerdere malen voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In beginsel zou voor de feiten die verdachte heeft gepleegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen zijn.
De rechtbank heeft op zitting echter ook een andere persoon gezien dan de persoon die wordt beschreven in het dossier. Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte zwaar verslaafd en regelmatig onder invloed van verdovende middelen. Ter zitting heeft verdachte verantwoording afgelegd en zijn verantwoordelijkheid genomen. Het lijkt er ook op dat het nu een stuk beter met hem gaat. Uit het strafblad van verdachte volgt niet dat hij sinds de gepleegde feiten nogmaals in de fout is gegaan en er is een hulpverleningstraject gestart. Ook is verdachte naar eigen zeggen gestopt met het gebruik van verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ervoor kunnen zorgen dat de positieve lijn die verdachte heeft ingezet wordt doorbroken. Gelet hierop zal zij kiezen voor het opleggen van de maximale taakstraf. Om te voorkomen dat verdachte nogmaals de fout in zal gaan, zal zij hierbij ook een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 437,97 voor feit 1, voor het aanschaffen van een camerasysteem.
De rechtbank is van oordeel dat het zeker voorstelbaar is dat de situatie voor benadeelde zeer beangstigend is geweest. Zonder afbreuk hieraan te doen, constateert de rechtbank echter dat het gaat om een eenmalig, kortdurend incident. Op dit punt verschilt deze zaak van de zaak uit het door de officier van justitie genoemde arrest, waarbij het om een belaging -een stelselmatige inbreuk op de levenssfeer- ging. De aanschaf van het camerasysteem is bedoeld om soortgelijke feiten in de toekomst onmogelijk te maken of de opsporing daarvan makkelijker te maken. Het rechtstreekse verband in juridische zin tussen de vernieling en de aanschaf van het camerasysteem is onvoldoende gebleken. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 48, 49, 57, 63, 310, 321, 350 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 4 primair en 8 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2 primair:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3 primair:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 4 subsidiair:verduistering;
feit 5 primair:diefstal;
feit 6 primair:diefstal;
feit 7:diefstal;
feit 8 subsidiair:medeplichtigheid aan witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de partijen ieder de eigen proceskosten zullen dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2024.
Mrs. Kok, Collombon en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.