ECLI:NL:RBZWB:2024:7745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/4000
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 14 november 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda is opgelegd. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 59,25 omvat, is opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 4 juli 2023 om 09:53 uur geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn auto in de verkeerde parkeerzone heeft aangemeld in zijn parkeerapp. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende zich in een andere zone bevond, waar geen gratis eerste kwartier gold. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, ondanks dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, waardoor de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. De belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, maar de gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar wordt erkend en hersteld in het verweerschrift van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/4000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 4 juli 2023 omstreeks 09:53 uur stil aan de [straat] te [plaats 2] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat sléchts aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Gronden belanghebbende
4.1.
Belanghebbende voert aan dat hij (voldoende) parkeerbelasting heeft betaald. Verder stelt belanghebbende dat uit de uitspraak op bezwaar niet eenduidig blijkt wat de reden is van de naheffingsaanslag.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 4 juli 2023 geparkeerd stond aan de [straat] te [plaats 2] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
5.1.
Belanghebbende stelt dat hij in zijn parkeerapp de auto aangemeld heeft in de juiste zone, namelijk [parkeerzone 1] . Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst hij naar een kaartje bij zijn beroepschrift met daarin een blauw gearceerd gebied met als bijschrift “Overzichtskaartje [parkeerzone 1] en gebied met eenzelfde tarief”. Voor zover hij toch in de verkeerde zone stond, geldt dat voor beide zones hetzelfde tarief gold. Hoe dan ook heeft hij aan zijn belastingplicht voldaan, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar geeft in zijn verweerschrift aan waar [parkeerzone 2] loopt en stelt dat belanghebbende op zijn route naar de plek waar hij zijn auto heeft geparkeerd, gezien moet hebben dat hij zich in [parkeerzone 2] bevond. Voorts geldt wellicht wel hetzelfde uurtarief in de beide zones, maar geldt voor [parkeerzone 1] het eerste kwartier gratis, wat voor [parkeerzone 2] niet geldt. Dat betekent dat belanghebbende te weinig parkeerbelasting heeft voldaan, aldus de heffingsambtenaar.
5.2.
Gelet op de gemotiveerde uitleg van de heffingsambtenaar dat belanghebbende zijn auto geparkeerd had in [parkeerzone 2] , stelt de rechtbank vast dat belanghebbende zijn kenteken in de verkeerde zone in de parkeerapp heeft aangemeld. Niet alleen is voor de rechtbank onduidelijk wat de bron is van het kaartje dat door belanghebbende als bijlage 3 is overgelegd – wat om die reden al weinig gewicht in de schaal legt – maar bovendien ziet het kaartje volgens het bijschrift niet alleen op [parkeerzone 1] , maar ook op – kennelijk – ander gebied waarin eenzelfde uurtarief geldt. Uit het kaartje kan de rechtbank dan ook niet afleiden dat belanghebbende met het aanmelden van zijn kenteken in [parkeerzone 1] die aanmelding in de juiste zone gedaan heeft. De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende op dat punt dus niet.
5.3.
Dat belanghebbende zijn auto in de verkeerde zone heeft aangemeld, moet voor risico van belanghebbende blijven. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat, gelet op de situatie ter plaatse, het voor belanghebbende voldoende duidelijk had kunnen en moeten zijn in welke zone hij zijn auto parkeerde. Bovendien heeft belanghebbende de plicht om te onderzoeken voorafgaand of bij aanvang van het parkeren of betaald parkeren geldt en binnen welke zone hij parkeert. Belanghebbende mag niet uitsluitend afgaan op de informatie die zijn parkeerapp hem geeft; de situatie en bebording op straat is leidend.
5.4.
De rechtbank volgt belanghebbende ook niet in zijn standpunt dat het uiteindelijk niet uitmaakt, omdat in beide zones hetzelfde uurtarief zou gelden. Blijkens de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar geldt weliswaar hetzelfde tarief per uur, maar is in [parkeerzone 1] het eerste kwartier gratis, terwijl dat in [parkeerzone 2] niet het geval is. Belanghebbende heeft, door zijn auto in de verkeerde zone aan te melden, te weinig parkeerbelasting betaald voor zijn parkeeractie.
5.5.
Al het overige dat door partijen is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is terecht aan belanghebbende opgelegd.
Schending motiveringsbeginsel
6. Belanghebbende stelt dat in de uitspraak op bezwaar niet eenduidig blijkt wat de reden is van de naheffingsaanslag. De rechtbank vat dit op als een beroep op schending van het motiveringsbeginsel. De heffingsambtenaar erkent dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende duidelijk is gemotiveerd.
6.1.
Met belanghebbende en de heffingsambtenaar stelt de rechtbank vast dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende duidelijk is gemotiveerd. Daarmee is sprake van schending van het motiveringsbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie kan schending van het motiveringsbeginsel in beginsel niet leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, als de belanghebbende door de schending niet in zijn belangen is geschaad. De heffingsambtenaar heeft de gebrekkige motivering erkend en deze bij verweerschrift hersteld, door alsnog een motivering te geven. Dat betekent dat belanghebbende niet (langer) in zijn belangen is geschaad door de gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het gebrek te passeren met een beroep op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Wel constateert de rechtbank dat belanghebbende beroep heeft moeten instellen om duidelijkheid te krijgen over de reden van de naheffingsaanslag. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast, moet de heffingsambtenaar wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
7.1.
De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 14 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.