ECLI:NL:RBZWB:2024:7728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
02-054939-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging wegens onvoldoende bewijs van gedragingen en periode

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als degene die de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht, noch dat deze gedragingen binnen de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat hij ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het ontbreken van een klacht, en verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde echter dat er geen klacht in het dossier aanwezig was, maar dat de wens tot vervolging van de aangeefster wel kon worden aangenomen op basis van de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-054939-24, 09-767113-20 (vordering TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
ingeschreven op [adres 1]
verblijvende op [adres 2]
raadsman mr. J. Gunning, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
09-767113-20 behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ex-partner heeft belaagd door haar veelvuldig te bellen en foto's en berichten te plaatsen op Facebook en berichten te sturen naar haar vrienden en familie.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hij ontvankelijk is in de vervolging, ondanks het ontbreken van een klacht en verwijst daarbij naar de conclusie van de procureur-generaal van de Hoge Raad van 15 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1035. Uit de feiten en omstandigheden kan geen andere conclusie volgen dan dat aangeefster ten tijde van het doen van aangifte strafvervolging heeft gewenst.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdenking ziet op belaging, wat een klachtdelict is in de zin van artikel 164 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het klachtvereiste strekt tot bescherming van het persoonlijk belang van de klager boven het algemeen belang van strafvordering. In artikel 164 Sv zijn de formele eisen vastgesteld waaraan een klacht moet voldoen: een klacht dient binnen drie maanden na de dag waarop de klager kennis heeft genomen van het feit te worden ingediend en in ontvangst te worden genomen door een (hulp)officier van justitie. Een klacht bestaat uit een aangifte en een verzoek tot vervolging.
De rechtbank constateert dat het dossier in zijn geheel geen klacht bevat. Met het ontbreken van de klacht is de officier van justitie in beginsel niet-ontvankelijk in de vervolging. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat het klachtvereiste niet te restrictief moet worden opgevat, zie Hoge Raad 10 januari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:13). Daarin is overwogen dat indien een als klacht bedoeld stuk wel een aangifte, maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, het bestaan van een klacht toch kan worden aangenomen als op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast komt te staan dat de klager ten tijde van de aangifte de wens tot vervolging had. Bij het bepalen van deze bedoeling mogen ook feiten en omstandigheden worden betrokken die hebben plaatsgevonden nadat de klager aangifte heeft gedaan.
Alle feiten en omstandigheden tezamen genomen is de rechtbank van oordeel dat aangeefster ten tijde van de aangifte de wens tot strafvervolging had. De rechtbank betrekt in dit oordeel de inhoud van haar aangifte, de mededeling van aangeefster dat zij eerder aangifte heeft gedaan van belaging begaan door verdachte, het feit dat aangeefster een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en het feit dat zij ter zitting aanwezig was. De rechtbank acht de officier van justitie daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.2.
De overige voorvragenDe rechtbank stelt verder vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en het logboek van aangeefster, dat de aangifte ondersteunt. Verdachte heeft aangeefster veelvuldig anoniem gebeld en heeft berichten over haar op Facebook geplaatst dan wel naar haar familie en vrienden gestuurd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat aan de hand van het logboek en de bijlagen niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die haar heeft gebeld dan wel de berichten heeft geplaatst. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de gedragingen zijn begaan binnen de ten laste gelegde periode.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat de relatie met verdachte is verbroken en dat zij al eerder aangifte heeft gedaan van belaging door verdachte, namelijk over de periode december 2022 tot en met 24 januari 2023. Na 24 januari 2023 is de belaging doorgegaan. Aangeefster verklaart dat verdachte haar veelvuldig belt en berichten over haar plaatst op Facebook en haar familieleden en vrienden benadert door hen berichten te sturen over haar. Sinds carnaval (eind februari 2023) is de belaging gestopt. Ter ondersteuning van de aangifte heeft aangeefster een logboek met bijlagen overgelegd.
Aan de hand van de stukken stelt de rechtbank vast dat aangeefster veelvuldig anoniem is gebeld. Ook is zij drie keer gebeld door een telefoonnummer waarvan verdachte bij de politie heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. Daarnaast bevatten de bijlagen meerdere schermafbeeldingen van berichten. Verdachte is door de politie verhoord en ontkent aangeefster te hebben belaagd.
De rechtbank ziet dat aangeefster weliswaar de nodige inspanningen heeft verricht om de aangifte te onderbouwen, maar concludeert dat de politie heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten. Aan de hand van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die aangeefster veelvuldig anoniem heeft gebeld. Uit de door aangeefster overgelegde bijlagen blijkt daarnaast niet wanneer zij veelvuldig is gebeld dan wel wanneer de berichten zijn geplaatst en of dit binnen de ten laste gelegde periode is geweest. Ook heeft de politie geen nader onderzoek verricht aan de telefoon van verdachte, terwijl uit zijn verhoor blijkt dat hij hiervoor toestemming heeft gegeven. Gezien de ontkennende houding van verdachte had dergelijk aanvullend onderzoek in de rede gelegen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het logboek met bijbehorende bijlagen onvoldoende steun geeft aan de aangifte. Omdat er geen aanvullend onderzoek is verricht, bevat het dossier onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van belaging te kunnen komen.
De rechtbank acht daarom niet wettig bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.533,30.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 4 januari 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken, kan niet worden geoordeeld dat hij de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en
mr. J.M.J.C Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2024.
Mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. J.M.J.C. Paijmans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij in of omstreeks 24 januari 2023 tot en met 23 februari 2023 te [plaats], althans in
Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
[benadeelde], door
- veelvuldig, althans meermalen naar het telefoonnummer van die [benadeelde] te bellen
en/of
- veelvuldig, althans meermalen foto's van die [benadeelde] en/of berichten en/of teksten
over die [benadeelde] te plaatsen op het Facebook, althans op de sociale media en/of
- veelvuldig, althans berichten versturen naar familieleden en/of vrienden van die
[benadeelde] met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, dulden
en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )