In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 5 mei 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 25 april 2023 omstreeks 15:26 uur geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had echter een screenshot overgelegd waaruit bleek dat op 25 april 2023 om 13:48 uur een bedrag van € 5,10 was betaald. De heffingsambtenaar vernietigde de naheffingsaanslag, maar wees het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase af.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet is vernietigd wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, en dat de kostenvergoeding terecht is afgewezen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gemotiveerd dat het kenteken van belanghebbende niet was aangemeld bij de parkeerautomaat, en dat de fout bij belanghebbende lag. De rechtbank verwierp het standpunt van belanghebbende dat de uitspraak op het bezwaarschrift onvoldoende gemotiveerd was.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.