ECLI:NL:RBZWB:2024:7723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
23/11069
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toekenning van kostenvergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 5 mei 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 25 april 2023 omstreeks 15:26 uur geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had echter een screenshot overgelegd waaruit bleek dat op 25 april 2023 om 13:48 uur een bedrag van € 5,10 was betaald. De heffingsambtenaar vernietigde de naheffingsaanslag, maar wees het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase af.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet is vernietigd wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, en dat de kostenvergoeding terecht is afgewezen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gemotiveerd dat het kenteken van belanghebbende niet was aangemeld bij de parkeerautomaat, en dat de fout bij belanghebbende lag. De rechtbank verwierp het standpunt van belanghebbende dat de uitspraak op het bezwaarschrift onvoldoende gemotiveerd was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam] verbonden aan [organisatie]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 5 mei 2023 en [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto van belanghebbende met [kenteken 1] stond op 25 april 2023 omstreeks 15:26 uur geparkeerd aan de [straat] te [plaats]. Tijdens een controle van een scanauto werd geconstateerd dat voor dat parkeren geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,05.
2.1.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een screenshot overgelegd, waarop is af te lezen dat op 25 april 2023 en omstreeks 13:48 uur een bedrag van € 5,10, met als omschrijving [kenmerk], is betaald.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft op basis van de overgelegde screenshot de naheffingsaanslag vernietigd. Volgens de heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarmee aangetoond dat voldoende parkeerbelasting is voldaan ten tijde van de controle en dat naar alle waarschijnlijkheid een verkeerd kenteken was ingevoerd bij de parkeerautomaat.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd en of de heffingsambtenaar terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag in bezwaar niet is vernietigd wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht de kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ondeugdelijke motivering?
4. Het standpunt van belanghebbende dat de uitspraak op het bezwaarschrift onvoldoende en daarmee ondeugdelijk is gemotiveerd wordt door de rechtbank verworpen. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank duidelijk uitgelegd dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag het [kenteken 1] niet bij de parkeerautomaat stond aangemeld en dat om die reden de naheffingsaanslag is opgelegd. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar gemotiveerd aangegeven dat met het overleggen van de screenshot (bankafschrift) belanghebbende heeft aangetoond dat voldoende parkeerbelasting heeft voldaan ten tijde van de controle. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar ook voldoende gemotiveerd heeft waarom naar zijn oordeel de fout van de niet aangemelde parkeertijd waarschijnlijk bij belanghebbende lag, namelijk omdat het kenteken niet was aangemeld. Impliciet bevat die motivering de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om te vermoeden dat er een andere oorzaak is geweest voor het ontbreken van de aanmelding van het kenteken van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft dit in het licht van de overige motivering van de uitspraak op bezwaar kunnen en mogen concluderen.
Heeft de heffingsambtenaar terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend?
4.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vergoedt de heffingsambtenaar de kosten die belanghebbende redelijkerwijs voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken uitsluitend op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd zij wél het juiste kenteken van de auto had ingevoerd. Er is daarom geen sprake van een fout aan haar zijde. Het is dus aan de heffingsambtenaar te wijten dat er ten onrechte een naheffingsaanslag is opgelegd.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag staat aangegeven dat voor het parkeren met de auto met het [kenteken 1] ten tijde van de controle geen parkeergeld is betaald. Uit de mailcorrespondentie van de heffingsambtenaar met ‘Afdeling Toezicht Handhaving Openbare Ruimte’ van de gemeente Breda leidt de rechtbank af dat bij [automaat] op 25 april 2023 het [kenteken 2] tussen 13:48 uur tot 15:57 uur voor het parkeren was aangemeld en dat voor dat parkeren een bedrag van € 5,10 is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het tijdstip van aanvang parkeren, de tijdsduur en het nummer van de parkeerautomaat, die in overeenstemming zijn met de gegevens uit de screenshot van belanghebbende, het niet anders kan zijn dan dat dit de aanmelding van belanghebbende betreft. De heffingsambtenaar heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een onjuist kenteken heeft ingevoerd bij aanvang van het parkeren. De rechtbank is van oordeel dat de herroeping van de naheffingsaanslag in bezwaar daarmee niet het gevolg is geweest van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. [1] De heffingsambtenaar heeft het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. Saris, griffier, op 14 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:711.