ECLI:NL:RBZWB:2024:7630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/10990 en BRE 23/10991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen buiten de vijfjaarstermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017. De inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en weigerde ambtshalve vermindering van de aanslagen, omdat de belanghebbende zijn bezwaren niet voldoende had gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken om ambtshalve vermindering, ingediend op 10 mei 2023, te laat zijn ingediend, aangezien de vijfjaarstermijn voor het jaar 2017 op 31 december 2022 eindigde. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is, omdat de redenen die door de gemachtigde zijn aangevoerd niet op de belanghebbende zelf betrekking hebben. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om vermindering van de aanslagen en de belastingrente. De rechtbank handhaaft ook de boete, omdat er geen feiten zijn gesteld die een vermindering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10990 en BRE 23/10991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering van 5 oktober 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017, tegen de bij die aanslagen bijbehorende belastingrentebeschikkingen en tegen de bij de aanslag IB/PVV opgelegde verzuimboete van € 369. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en vervolgens heeft hij beslist de aanslagen niet ambtshalve te verminderen omdat belanghebbende zijn bezwaren niet nader heeft gemotiveerd. De inspecteur heeft daarnaast geen aanleiding gezien de verzuimboete te verminderen. Belanghebbende heeft bij brief van 10 mei 2023 zijn bezwaren tegen de aanslagen alsnog nader gemotiveerd. De inspecteur heeft de brief aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 en heeft de verzoeken wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn afgewezen. De beroepen van belanghebbende richten zich alleen tegen deze laatste beslissingen: de uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2023 over de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2024 op zitting behandeld. Partijen waren niet aanwezig. De griffier heeft partijen op 24 juni 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en partijen hebben van de uitnodiging kennis kunnen nemen. [1]

Beoordeling door de rechtbank

De aanslagen
2. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn). [2] De brief van gemachtigde aan de inspecteur van 10 mei 2023 kan worden opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017.
2.1.
De vijfjaarstermijn eindigde voor het jaar 2017 op 31 december 2022. De verzoeken van 10 mei 2023 zijn dus te laat ingediend. Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen. Dat is slechts anders indien de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is. [3]
2.2.
Een termijnoverschrijding is verschoonbaar als belanghebbende redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt voor de termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank geen redenen aangevoerd die kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven dat deze termijn of mogelijk ook andere termijnen is of zijn overschreden omdat hij – dus niet belanghebbende zelf – bijzondere vertraging had in zijn werkzaamheden, zijn relatie net was beëindigd, hij druk was met de kinderen, hij een sportblessure had en druk was met de “puinhopen van begin 2017 op te ruimen”.
2.3.
De rechtbank overweegt dat deze redenen niet zien op belanghebbende zelf en naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze redenen daarom in beginsel niet als gevolg hebben dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank ziet in dit geval onvoldoende reden om een uitzondering [4] op dit uitgangspunt te maken.
2.4.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 en van de bij die aanslagen in rekening gebrachte belastingrente.
De boete
2.5.
Net als bij de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen staat ook de boetebeschikking in rechte vast. De rechtbank kan alleen beoordelen of de inspecteur ten onrechte heeft geweigerd om de boete ambtshalve te verminderen. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de boete moet worden verminderd. De rechtbank handhaaft daarom in beginsel de boete.
2.6.
Ook wanneer het gaat om een procedure in het kader van een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag kan de te lange duur van de procedure aanleiding geven om de boete te matigen. Het verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan op 10 mei 2023. De rechtbank doet uitspraak op 7 november 2024. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaak, gemeten vanaf datum van het verzoek om ambtshalve vermindering in eerste feitelijke instantie, niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

3. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is op 7 november 2024 gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en artikel 58, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
3.Artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.