In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 1 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij de aftrekbare specifieke zorgkosten aanzienlijk had verlaagd. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 23.773 aan zorgkosten opgevoerd, maar de inspecteur stelde deze vast op slechts € 1.249. Belanghebbende ging in bezwaar, maar dit werd afgewezen door de inspecteur.
De rechtbank behandelt de zaak op 18 oktober 2024, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aftrek voor specifieke zorgkosten niet te laag heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten alleen mogelijk is als aan de wettelijke vereisten is voldaan. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op de gevraagde aftrek. De rechtbank gaat in op verschillende soorten zorgkosten, zoals uitgaven voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, en extra kleding en beddengoed. In alle gevallen komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.