ECLI:NL:RBZWB:2024:7499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
24/5428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van verbeurde dwangsom wegens illegale prostitutieactiviteiten in woning

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit België en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de invordering van een verbeurde dwangsom van € 5.000,- die was opgelegd wegens het gebruik van de woning van de eiser voor illegale prostitutieactiviteiten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de invordering beoordeeld en vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte kon zijn van de illegale activiteiten die in zijn woning plaatsvonden. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de dwangsom heeft ingevorderd, aangezien de eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5428 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1] (België), eiser,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder,
(gemachtigde: mr. G. Dellevoet).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,- wegens het gebruik van zijn woning aan [het adres] in [plaats 2] voor illegale prostitutieactiviteiten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juni 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van de woning aan [het adres] in [plaats 2] (hierna: de woning). Hij verhuurt de woning via (onder andere) Airbnb sinds juli 2021.
3. Op 20 december 2021 en 28 december 2021 hebben toezichthouders van de afdeling Veiligheid en Wijken van de gemeente Tilburg en medewerkers van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant geconstateerd dat er in de woning prostitutieactiviteiten werden verricht zonder dat daarvoor een vergunning is verleend.
4. Het perceel waarop de woning is gelegen heeft in het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” de enkelbestemming “Wonen gestapeld”. Het gebruik van de woning ten behoeve van een prostitutieactiviteiten is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
5. Op 31 december 2021 heeft het college eiser per brief verzocht de overtreding voor het pand aan [het adres] in [plaats 2] te beëindigen en beëindigd te houden. Het college heeft in deze brief ook kenbaar gemaakt dat het voornemens is een last onder dwangsom aan eiser op te leggen om ervoor te zorgen dat de illegale prostitutieactiviteiten beëindigd worden. Eiser is daarbij in de gelegenheid
gesteld een zienswijze in te dienen. Op 8 januari 2022 heeft eiser een zienswijze ingediend.
6. In een besluit van 13 januari 2022 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd vanwege illegale prostitutie in zijn woning. Het college heeft eiser gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het ter plaatsende geldende bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden. Voor elke geconstateerde overtreding is eiser een dwangsom van € 5.000,- verschuldigd, met een maximum van € 5.000,- per dag en een maximum van € 15.000,- in totaal.
7. Eiser heeft per e-mail van 4 februari 2022 aan het college laten weten dat hij geen bezwaar maakt tegen dit besluit. Dit besluit is dus onherroepelijk.
8. Op 25 november 2023 hebben toezichthouders van de afdeling Veiligheid en Wijken van de gemeente Tilburg en medewerkers van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant een controle uitgevoerd in de woning. Daarbij constateerden zij wederom illegale prostitutieactiviteiten in de woning.
9. In een brief van 15 december 2023 heeft het college eiser laten weten dat het naar aanleiding van deze controle voornemens is de verbeurde dwangsom in te vorderen. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Op 23 december 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend.
10. In een besluit van 2 februari 2024 (primair besluit) heeft het college de verbeurde dwangsom van € 5.000,- ingevorderd.
11. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
12. Op 18 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Commissie voor de Bezwaarschriften.
13. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt of het college de verbeurde dwangsom op goede gronden heeft ingevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
15. De rechtbank is van oordeel dat het college de verbeurde dwangsom op goede gronden heeft ingevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
15.1.
Het bestreden besluit is onder meer gebaseerd op de Wabo die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een bestuurlijke sanctie voor een overtreding die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft plaatsgevonden.
15.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
16. Eiser betwist dat hij zelf prostitutieactiviteiten heeft laten verrichten in zijn woning. Hij voert aan dat hij alle mogelijke maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat huurders (opnieuw) illegale prostitutieactiviteiten zouden kunnen uitvoeren in zijn woning, zodat hij niet als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo kan worden aangemerkt.
Standpunt college
17. Het college voert aan dat artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is overtreden door eiser en dat eiser terecht is aangemerkt als overtreder. Eiser heeft volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of niet kon weten dat zijn woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor illegale prostitutieactiviteiten. De maatregelen die eiser heeft getroffen om overtredingen in de toekomst te voorkomen, zijn volgens het college onvoldoende.
Last onder dwangsom 13 januari 2022 staat in rechte vast
18. Eiser heeft geen bezwaar ingediend tegen het besluit van 13 januari 2022. Deze last onder dwangsom staat dus in rechte vast.
Overtreding artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo
19. Eiser heeft niet betwist dat er op 25 november 2023 illegale prostitutieactiviteiten hebben plaatsgevonden in zijn woning en ook niet dat daarmee sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
20. Niet in geschil is dat eiser de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan. In geschil is of het college eiser als overtreder van voormeld artikel kon aanmerken en of het college op goede gronden heeft besloten om de verbeurde dwangsom van € 5.000,- in te vorderen.
Kon het college over gaan tot invordering van de dwangsom?
21. Vast staat dat op 25 november 2023 de last uit het besluit van 13 januari 2022 om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden, is overtreden.
22. De dwangsom van € 5.000,- is dus van rechtswege verbeurd en eiser is op grond van artikel 5:33, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de dwangsom te betalen. Het college was daarom in beginsel bevoegd om tot invordering over te gaan.
23. Bij een besluit over de invordering van een verbeurde dwangsom, moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb. [2] Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [3]
24. Een beroep op dergelijke bijzondere omstandigheden wordt door de ABRvS zelden gehonoreerd. De rechtbank overweegt dat wat eiser heeft betoogd over de maatregelen die hij heeft getroffen en zijn stelling dat hij daarom niet als overtreder kan worden aangemerkt, betrekking heeft op de rechtmatigheid van het opleggen van de last onder dwangsom. Gelet op de strenge lijn die de ABRvS in dit soort gevallen volgt, zijn de gestelde omstandigheden echter niet zodanig bijzonder dat deze nopen tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit in deze procedure. [4]
25. Het college heeft ter zitting toegelicht dat zij in het bestreden besluit toch opnieuw heeft beoordeeld of eiser als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij nieuwe maatregelen getroffen zou kunnen hebben die maken dat hij niet meer als overtreder heeft te gelden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het standpunt van eiser dat hij vanwege de door hem getroffen maatregelen niet als overtreder kan worden aangemerkt hierna toch te bespreken.
Kan eiser als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo worden aangemerkt?
26. Zoals hiervoor reeds overwogen, kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking slechts in uitzonderlijke omstandigheden met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Zo’n uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat betrokkene geen overtreder is. [5]
27. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verbiedt het zonder omgevingsvergunning gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo moet onder ‘gebruiken van gronden’ mede worden verstaan: het ‘laten gebruiken van gronden’. Dit is bevestigd in meerdere uitspraken van de ABRvS. [6]
28. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de woning in strijd met de planregels heeft laten gebruiken en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Voor het laten gebruiken van een pand is namelijk niet vereist dat eiser zelf het pand in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. Het is daarvoor voldoende als eiser het perceel laat gebruiken (door anderen) in strijd met het bestemmingsplan. Voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan laten gebruiken van de woning is het voldoende als eiser het perceel door huurders laat gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. [7] Om hiervoor niet verantwoordelijk te worden gehouden, moet eiser aannemelijk maken dat hij niet wist en ook niet kon weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt.
29. Eiser stelt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor illegale prostitutieactiviteiten, omdat hij diverse maatregelen heeft getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat hij een host heeft ingeschakeld die de sleutel (fysiek) overhandigt aan huurders en dat de sleutelkluis slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gebruikt en enkel bij terugkerende gasten waarbij geen onregelmatigheden werden vastgesteld. Verder stelt eiser dat hij heel voorzichtig is bij het aanvaarden van huuraanvragen. Nieuwe profielen zonder recensies worden volgens eiser consequent geweigerd en potentiële huurders wordt expliciet gevraagd naar hun akkoord om de woning niet voor sekswerk te gebruiken.
30. De rechtbank is, met het college, van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij niet kon weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor illegale prostitutieactiviteiten. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de maatregelen die volgens eiser zijn getroffen, op
25 november 2023 in ieder geval niet zijn uitgevoerd. Op 25 november 2023 heeft de host de sleutel niet fysiek aan de huurder overhandigd, maar gebruik gemaakt van de sleutelkluis, terwijl geen sprake was van een terugkerende gast. Er was sprake van een nieuw profiel zonder recensies, maar toch werd de huurder niet geweigerd. Dat de huurder expliciet is gevraagd om de woning niet voor sekswerk te gebruiken, is ook niet gebleken. De rechtbank overweegt dat de host zich mogelijk niet aan de afspraken met eiser heeft gehouden, maar dat maakt niet dat eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt. Eiser blijft als eigenaar van de woning verantwoordelijk voor wat zich in zijn woning afspeelt. Het inschakelen van een host als tussenpersoon brengt geen wijziging in de verantwoordelijkheid van een eigenaar om toezicht te houden op het gebruik van de verhuurde woning. Ook is niet gebleken dat eiser afspraken heeft gemaakt met de host over controle en toezicht op de woning tijdens de verhuurperiode. Er was wel alle reden voor eiser om hierover afspraken te maken met de host, zeker nu al eerder was geconstateerd dat er sprake was van illegale prostitutieactiviteiten in de woning. Door deze afspraken niet te maken en geen toezicht te houden op de verhuurde woning tijdens de verhuur, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank bewust het risico genomen dat hij niet wist op welke wijze de woning werd gebruikt.
31. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat het college eiser als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kon aanmerken, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kon weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor illegale prostitutieactiviteiten. Dat betekent dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college van invordering had moeten afzien omdat hij (evident) niet als overtreder kan worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

32. Nu eiser geen andere bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien, concludeert de rechtbank dat het college op goede gronden tot invordering van de verbeurde dwangsom is overgegaan. Het beroep van eiser zal dus ongegrond worden verklaard.
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 5 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 125 Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
(…)
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bepaalt:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84 van de Awb bepaalt:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 4:86 van de Awb bepaalt:
1. De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
2. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt:
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:33 van de Awb bepaalt:
Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Artikel 5:37, eerste lid, van de Awb bepaalt:
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1 van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRvS 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5935, r.o. 2.5.1.
2.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115.
3.ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1933, r.o. 8.
4.ABRvS 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3015, r.o. 2.1.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, r.o. 2.2 en rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3391, r.o. 6.6.
6.Bijvoorbeeld ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1458, r.o. 5.2 en 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:628, r.o. 5.3.
7.ABRvS 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:628, r.o. 5.4.