Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 14 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op 29 december 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de beschikking had vernietigd en een proceskostenvergoeding had toegekend voor vier samenhangende zaken. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, voerde aan dat de officier van justitie ten onrechte de zaken als samenhangend had aangemerkt en dat er geen dwangsom was toegekend.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 was de gemachtigde niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedragingen waarvoor de boete was opgelegd vaststonden en dat de officier van justitie terecht had geconcludeerd dat er sprake was van samenhang tussen de zaken. De kantonrechter merkte op dat de gemachtigde geen inhoudelijk relevante verweren had geformuleerd en dat de verzoeken om een dwangsom en proceskostenvergoeding ongegrond waren.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor toekenning van een vergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.