Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een wijze die niet was aangegeven op de Karolingenbaan te Oost-Souburg op 25 november 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, heeft het beroep ingediend.
De gemachtigde voerde aan dat het voertuig bij een laadpaal stond geparkeerd zonder dat het werd opgeladen, en dat de verbalisant een onjuiste feitcode had gebruikt. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, verweerde zich door te stellen dat de gedraging correct was vastgesteld en dat de feitcode niet gewijzigd hoefde te worden. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukte dat in zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging. De beslissing kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.