ECLI:NL:RBZWB:2024:7440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
AWB-24_1223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting in Tilburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 5 december 2023 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die op 11 augustus 2023 met zijn auto in een parkeervak aan de Tivolistraat stond geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De rechtbank behandelt het beroep van de belanghebbende, die stelt dat hij kortstondig had geparkeerd en dat zijn vriendin naar de parkeerautomaat was gegaan om te betalen, maar terugkwam omdat het dagtarief te hoog was. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en de parkeerbelasting niet heeft betaald. De rechtbank wijst erop dat het stilzetten van een voertuig in een parkeervak als parkeren wordt aangemerkt, ongeacht de duur, en dat persoonlijke omstandigheden niet in aanmerking worden genomen. De uitspraak bevestigt dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft en dat de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaak tussen

mr. [belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de heffingsambtenaar is [naam] verschenen. Met instemming van de heffingsambtenaar is aan de zus en vriendin van belanghebbende bijzondere toestemming verleend om de zitting bij te wonen.

Feiten

2. In de gemeente Tilburg wordt de controle op het betalen van parkeerbelasting (mede) uitgevoerd met behulp van zogenoemde “scanauto’s”, die de kentekens van de auto’s die geparkeerd staan registreren en vergelijken met de in de parkeerapparatuur opgeslagen gegevens van geparkeerde auto’s.
2.1.
Op 11 augustus 2023, tijdstip 17:03 uur, heeft een scanauto geregistreerd dat de auto van belanghebbende, met [kenteken], stil stond in een parkeervak aan de Tivolistraat te Tilburg.
2.2.
Ingevolge artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering parkeerbelastingen 2023 (hierna: de Verordening), bezien in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2023-1 gemeente Tilburg (hierna: het Aanwijzingsbesluit), was in geval van parkeren op die locatie op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd.
2.3.
Naar aanleiding van de voormelde constatering en de vaststelling dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 56,77, bestaande uit een bedrag aan parkeerbelasting van € 3 en € 53,77 aan kosten van de naheffing.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat belanghebbende op het moment van de controle met zijn auto heeft stilgestaan op een parkeerplaats aan de Tivolistraat. Evenmin is in geschil dat voor parkeren op die parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd en dat belanghebbende deze belasting niet heeft voldaan.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4. Belanghebbende heeft verklaard dat hij tezamen met zijn zus en vriendin de auto kortstondig in een parkeervak aan de Tivolistraat heeft geplaatst. Belanghebbende was de bestuurder van de auto. Na het plaatsen van de auto is de vriendin uit de auto gestapt en naar een parkeerautomaat gelopen om de parkeerbelasting te voldoen. Bij de parkeerautomaat zag die vriendin dat ter plekke alleen bij betaling van een dagtarief van € 16,50 mocht worden geparkeerd. Omdat zij dit te duur vond, is zij teruggelopen naar de auto.
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij omstreeks 17:01-17:02 uur zijn auto in het parkeervak had neergezet en dat hij vrijwel direct na de terugkeer van zijn vriendin met de auto is weggereden om de gemeente Tilburg te verlaten. Belanghebbende is woonachtig in de gemeente Hilversum. Hij is niet bekend met de regeling (van de tarieven) van de parkeerbelasting binnen de gemeente Tilburg. Op grond van het voorgaande stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag aan hem ten onrechte is opgelegd.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat, ook indien de auto slechts een korte periode van enkele minuten op het parkeervak stond, er sprake is van parkeren. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende een onderzoeksplicht heeft om zich voorafgaand aan het parkeren zo goed mogelijk te informeren over de ter plaatse geldende belastingplicht. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat indien belanghebbende binnen vijf minuten nadat de scanauto was langsgereden, alsnog parkeerbelasting zou hebben betaald, de naheffing zou worden vernietigd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar daarbij aangevoerd dat de naheffing ook zou zijn vernietigd indien belanghebbende op een andere plaats in de gemeente Tilburg het parkeren had voortgezet, waar er wel per uur kon worden betaald.
Toetsingskader van de rechtbank
4.3.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
4.4.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van parkeren als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. Onder het begrip ‘onmiddellijk in- of uitstappen’ kunnen slechts handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. [1] Niet is gebleken dat de tijd dat belanghebbende daar stond is gebruikt voor het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Voor zover belanghebbende heeft beoogd een beroep te doen op een van deze omstandigheden door te stellen dat hij niet aan het parkeren was wordt dat beroep verworpen.
4.5.
Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Volgens vaste jurisprudentie wordt de naheffingsaanslag strikt gehandhaafd en is er weinig ruimte voor coulance. De parkeerbelasting is immers een zogenaamde objectieve belasting. Daarbij kan geen rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Bijvoorbeeld het op een parkeerplaats stilzetten van de auto om een telefoongesprek te voeren wordt ook aangemerkt als parkeren, ook als dat telefoongesprek en het in verband hiermee stil staan van de auto slechts korte tijd heeft geduurd. [2] Ook in het geval een bestuurder in een parkeervak staat te wachten met een draaiende motor, is de tijd dat hij in het parkeervak stond aan te merken als parkeren in de zin van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet. [3]
4.6.
Verder is de rechtbank van oordeel dat op belanghebbende een onderzoeksplicht rust. Uit de rechtspraak blijkt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. [4] In dit geval wist belanghebbende echter dat er parkeerbelasting was verschuldigd. Hij was echter niet op de hoogte van het te betalen dagtarief. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de onderzoeksplicht van belanghebbende zich ook hier toe en mag van hem worden verwacht om vooraf te onderzoeken wat het te betalen tarief is. Dat belanghebbende stelt niet bekend te zijn geweest met de regelgeving over het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg, ook wat betreft de tarieven, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
4.7.
Omdat er sprake was van het betalen van een dagtarief en belanghebbende dat tarief te hoog vond is hij, zonder de parkeerbelasting te betalen, weggereden. De verschuldigde parkeerbelasting is niet voldaan. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn gestelde proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 1 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.vgl. Gerechtshof Arnhem 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627.
2.vgl. Gerechtshof Amsterdam 31 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2491.
3.vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.
4.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.