ECLI:NL:RBZWB:2024:7431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23/3233 ZORG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgtoeslag over het jaar 2021 en inkomensgegevens met peiljaarverlegging

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 28 april 2023 ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de definitieve berekening van zijn zorgtoeslag over het jaar 2021, die op € 0,- was vastgesteld, en de terugvordering van een te veel ontvangen voorschot van € 1.299,-. De rechtbank behandelde de zaak op 4 oktober 2024, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht was uitgegaan van het inkomen van eiser zoals vastgesteld in de Basisregistratie Inkomen (BRI), dat € 44.615,- bedroeg. Eiser betoogde dat zijn inkomen in 2022 fors was gedaald en dat de Dienst Toeslagen de peiljaarverlegging had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat de wet dit niet toestaat. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onrechtmatig maakten en dat de Dienst Toeslagen binnen de grenzen van een redelijke wetstoepassing was gebleven. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3233 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

Dienst Toeslagen (voorheen: Belastingdienst/Toeslagen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 april 2023 (bestreden besluit).
De Dienst Toeslagen heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. [naam 1] en mr. [naam 2], de gemachtigden van de Dienst Toeslagen. Eiser is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van de Dienst Toeslagen waarbij de definitieve berekening van eisers zorgtoeslag over het jaar 2021 op
€ 0,- is vastgesteld en het te veel aan uitbetaalde voorschot is teruggevorderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Op 27 september 2020 is bij de Dienst Toeslagen het jaarinkomen van eiser gemeld (€ 12.242,- in het jaar 2021).
Met het besluit van 28 december 2020 heeft de Dienst Toeslagen aan eiser voor het jaar 2021 een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 1.287,-.
Op 25 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) waaruit blijkt dat eiser een belastbaar inkomen heeft van € 44.615,- in het jaar 2021.
Met het besluit van 30 september 2022 (primair besluit) heeft de Dienst Toeslagen aan eiser de definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag voor het jaar 2021 medegedeeld. De zorgtoeslag is vastgesteld op € 0,-. Omdat eiser wel een voorschot van € 1.287,- heeft ontvangen, moet hij een bedrag van € 1.299,- (inclusief rente) terugbetalen.
Eiser heeft op 7 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. De Dienst Toeslagen heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij op goede gronden de definitieve berekening van eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2021 heeft vastgesteld op € 0,- en het te veel aan uitbetaalde voorschot (€ 1.299,- inclusief rente) heeft teruggevorderd. Het bezwaar van eiser is ongegrond, omdat het definitief vastgestelde inkomen hoger is dan het geschatte inkomen. Daardoor is de toeslag die eiser als voorschot heeft gekregen hoger dan de definitieve toeslag waar hij recht op heeft. Eiser heeft dus te veel toeslag ontvangen. Ook is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de terugvordering te matigen.
Beroepsgronden
4. Eiser is van mening dat de Dienst Toeslagen van een te hoog inkomen is uitgegaan bij de berekening van zijn zorgtoeslag voor het jaar 2021. Zijn inkomen is in 2022 namelijk fors gedaald. Daarom had de Dienst Toeslagen de peiljaarverlegging moeten toepassen. Door de peiljaarverlegging niet toe te passen is het bestreden besluit onrechtmatig. Daarnaast heeft de Dienst Toeslagen nagelaten alle relevante feiten en omstandigheden te onderzoeken. Om die reden is sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook is sprake van een schending van het motiveringsbeginsel, omdat een gedegen motivering ontbreekt. Ten slotte verzoekt eiser om een vergoeding van zijn proceskosten.
Oordeel van de rechtbank
5.1
Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering. De hoogte van de toeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht. De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen) (in de volksmond Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] , de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat de Dienst Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de BRI. Dat is het inkomen zoals dat is vastgesteld door de Inspecteur van de belastingdienst.
5.3
In het BRI is vermeld dat eiser in 2021 een jaarinkomen van € 44.615,- had. Dit is dus het inkomen zoals dat is vastgesteld door de Inspecteur van de belastingdienst, en waarvan Dienst Toeslagen moet uitgaan. Eiser heeft de hoogte van dit inkomen niet betwist. De rechtbank stelt verder vast dat de Wet op de zorgtoeslag geen mogelijkheid biedt voor een verzoek om tot peiljaarverlegging over te gaan. De wet staat dus niet toe om het inkomensgegeven van een ander jaar te hanteren dan dat van het berekeningsjaar van de toeslag.
5.4
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Dienst Toeslagen terecht is uitgegaan van het inkomen zoals dat is vermeld in de BRI. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden die zich verzetten tegen de (gehele) terugvordering?
6.1
Artikel 26, eerste lid, van de Awir bepaalt dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Als de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir, bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen.
6.2
De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen van
1 juli 2022 beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, kan de Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Verder is in het Verzamelbesluit Toeslagen vastgelegd dat de financiële situatie of financiële problemen van de belanghebbende in het algemeen evenmin leiden tot matigen van het terug te vorderen bedrag. Voor die situatie bestaat de mogelijkheid van het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling.
6.3
Eiser stelt dat bij de berekening van de zorgtoeslag over het jaar 2021 van een te hoog inkomen is uitgegaan, omdat hij in het jaar daarna een veel lager inkomen had. De rechtbank legt deze beroepsgrond van eiser zo uit dat hij ook een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere omstandigheden in het kader van de terugvordering.
6.4
De Dienst Toeslagen heeft in het verweerschrift toegelicht dat de belangenafweging niet leidt tot onevenredigheid, omdat er geen bijzondere omstandigheden door eiser naar voren zijn gebracht zoals bedoeld in het Verzamelbesluit Toeslagen.
De rechtbank volgt de Dienst Toeslagen in dit standpunt. De terugvordering is namelijk het gevolg van het verschil tussen het daadwerkelijk over 2021 vastgestelde toetsingsinkomen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Het uitgangspunt in die situatie is dat dit op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering kan leiden.
6.5
De Dienst Toeslagen heeft daarom op basis van het Verzamelbesluit Toeslagen de terugvordering niet hoeven matigen, dan wel van terugvordering af hoeven te zien. Voor zover er sprake zou zijn van financiële problemen kan eiser de Dienst Toeslagen vragen om een betalingsregeling, om zo te voorkomen dat hij door de terugvordering in ernstige financiële problemen raakt. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de Dienst Toeslagen binnen de grenzen van een redelijke wetstoepassing gebleven bij de berekening van de zorgtoeslag van eiser. Er is geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Van schending van het motiveringsbeginsel is de rechtbank eveneens niet gebleken. De Dienst Toeslagen heeft immers uitgebreid toegelicht hoe zij tot de beslissing in het bestreden besluit zijn gekomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1, eerste lid onder e en tweede lid
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder:
e. zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet; (…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1, derde lid
Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2, eerste lid onder o
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Artikel 8, eerste lid
Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 26, tweede lid
Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21, aanhef en onder e
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
Verzamelbesluit Toeslagen
Paragraaf 2.1
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Dienst Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Dienst Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.1
Dit betekent dat de Dienst Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
- een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
- een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;
- een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
–de belanghebbende te kwader trouw is;
–de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
–de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
–de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.
Indien sprake is van een bijzondere omstandigheid beoordeelt de Dienst Toeslagen door middel van een individuele belangenafweging of de nadelige gevolgen van de terugvorderingsbeschikking in het specifieke geval niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding tot de met de terugvorderingsbeschikking te dienen doelen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering.2 Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.
Als de Dienst Toeslagen op de hoogte is van de bijzondere omstandigheden, moet hiermee – waar passend – bij de vaststelling van de terugvordering rekening worden gehouden door af te zien van de terugvordering of door de terugvordering te matigen. De Dienst Toeslagen zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voorgenomen besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en