ECLI:NL:RBZWB:2024:7382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
10644649 - MB VERZ 23-261
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens snelheidsovertreding en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 5 km/h te hard op de autosnelweg A58 bij Roosendaal op 13 oktober 2022. Betrokkene stelde dat de boete niet redelijk was, omdat hij dacht dat de snelheidsaanduiding van 100 km/h alleen tussen 18:00 en 19:00 uur gold. Hij voerde aan dat het verkeersbord onduidelijk was en dat hij geen uitleg had gekregen over de nieuwe wetgeving. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting werd betrokkene bijgestaan door de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene's argumenten over de onduidelijkheid van de verkeersborden en de schending van het gelijkheidsbeginsel werden verworpen. Echter, de kantonrechter constateerde dat de officier van justitie betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gedeeltelijk gegrond was.

De kantonrechter matigde de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht en wijzigde de beslissing van de officier van justitie. De boete werd vastgesteld op € 20,25, met € 9,- aan administratiekosten, en het teveel betaalde bedrag van € 6,75 moest aan betrokkene worden terugbetaald. Deze uitspraak is definitief, er is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Bergen op Zoom
zaaknummer.: 10644649 \ MB VERZ 23-261
CJIB-nummer: 9062 5422 5311 1493
uitspraakdatum: 8 oktober 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 oktober 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: 5 km per uur harder rijden dan mag op een autosnelweg buiten de bebouwde kom op de trajectcontrole A58 rechts Roosendaal te Roosendaal op 13 oktober 2022 om 08.32 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene geeft aan dat het verkeersbord A1 onder de snelheidsaanduiding van 100 km/h een aantal getallen en een letter bevat, dit zorgt voor een hoop onduidelijkheid bij betrokkene. Betrokkene dacht dat de snelheidsaanduiding van 100 km/h alleen tussen 18:00 en 19:00 uur gold. Daarmee was betrokkene in de veronderstelling dat hij in de ochtend harder dan 100 km/h mocht rijden. Verder geeft betrokkene aan dat dit een nieuw verkeersbord is ten opzichte van het moment dat hij zijn rijbewijs heeft gehaald en dat hij geen uitleg heeft gekregen over de nieuwe (gewijzigde) wetgeving.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie, omdat de officier een afweging heeft gemaakt tussen de argumenten van betrokkene en verbalisant. Betrokkene voelt zich gediscrimineerd en stelt dat de officier van justitie niet geloofwaardig is ten aanzien van de beschikking. Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat het veiligheidsbelang ondergeschikt is aan de winst die de boetes de overheid oplevert.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De bebording is voldoende duidelijk. Van weggebruikers in Nederland mag worden verwacht de betekenis van de borden te kennen en wat de gevolgen hier van zijn als er niet aan wordt gehouden. Het niet eens zijn met de verkeersregels maakt niet dat deze niet opgevolgd hoeven te worden. Betrokkene voert aan dat in dezelfde situatie aan een ander geen beschikking is uitgevaardigd. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het sanctiebedrag te matigen met 25% wegens schending van de hoorplicht.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Het verspringen van tijd zoals betrokkene zegt is niet aannemelijk. De gedraging is verricht. Een mening hebben over de verkeersveiligheid mag, maar dit doet niet af aan het feit dat de regels moeten worden nageleefd.
De boete is dus terecht opgelegd.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake wanneer zonder geldige reden ten nadele van betrokkene is afgeweken van het handhavingsbeleid ten aanzien van gedragingen zoals het onderhavige. Het staat de overheid evenwel vrij van tijd tot tijd en op de door haar te bepalen tijdstippen te controleren of weggebruikers zich houden aan de verkeersvoorschriften. De omstandigheid dat er op andere momenten aan overtreders geen administratieve sanctie wordt opgelegd, zoals betrokkene stelt, leidt niet tot het oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel of van willekeur.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 20,25, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 6,75, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.