ECLI:NL:RBZWB:2024:7345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
02-089111-23 en 02-086041-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige verwondingen door steekincident tijdens drugsdeal

Op 28 februari 2023 vond in Breda een steekincident plaats waarbij de ernstig verslaafde verdachte zeven keer met een mes in het bovenlichaam van de aangever stak, nadat deze weigerde hem drugs te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van noodweer, ondanks de verdediging die dit aanvoerde. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, gezien de ernst van de verwondingen die de aangever opliep, waaronder een klaplong en interne bloeding. De verdachte had eerder die dag agressief gedrag vertoond en was net ontslagen uit het ziekenhuis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij van € 11.033,72, waarvan € 1.033,72 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade. De rechtbank verwierp ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-089111-23 en 02-086041-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht
raadsman: mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer
02-086041-21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [aangever] te doden of hem zwaar lichamelijk heeft toegebracht of heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Er heeft een worsteling plaatsgevonden tussen verdachte en [aangever] en daarbij was een scherp voorwerp in het spel. Verdachte heeft aangever echter niet (opzettelijk) gestoken met dat voorwerp. De verklaringen die aangever daarover heeft afgelegd zijn niet betrouwbaar en kunnen dus niet voor het bewijs worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt vast dat op 28 februari 2023 op de Trekpot in Breda een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [aangever] . Verdachte is die dag bij aangever in een auto gestapt en daar ontstond een worsteling tussen beide mannen. Aangever liep hierbij zeven steekwonden in arm, rug, buik en borst op. De diepe steekwond in de borstkas heeft een klaplong en een ernstige interne bloeding veroorzaakt. Verdachte had geen letsel.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de verwondingen bij aangever heeft veroorzaakt met een scherp voorwerp. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er geen andere personen betrokken waren bij de worsteling dan verdachte en aangever, dat er volgens verdachte een mes in het spel was en dat verdachte direct na het geweldsincident is gezien met een keukenmes in zijn hand. De rechtbank acht het fysiek onmogelijk dat de verwondingen bij aangever zijn ontstaan doordat verdachte de hand waarin aangever het mes zou hebben vastgehad slechts heeft weggeduwd. Zij acht daarbij de ernst en locatie van die verwondingen van belang: aangever had onder meer twee steekwonden in zijn rug ter hoogte van zijn schouderblad.
Gezien het door aangever opgelopen letsel en de gedragingen van verdachte eerder op
28 februari 2023, staat voor de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk heeft gestoken met het mes. Verdachte was verslaafd aan harddrugs en was eerder die dag ontslagen uit het ziekenhuis wegens agressief gedrag. Bij thuiskomst belde hij naar aangever, omdat hij drugs bij hem wilde halen. Er werd een afspraak gemaakt, waarna de ontmoeting op de Trekpot plaatsvond. Verdachte wilde drugs kopen zonder eerst zijn openstaande schuld te betalen. Aangever heeft dat geweigerd. Vervolgens vond het geweldsincident plaats. Daarna verliet verdachte de plaats delict om meteen drugs te gaan halen bij een andere dealer. Uit deze gedragingen volgt dat verdachte maar met één ding bezig was: het zien te bemachtigen van drugs.
De vervolgvraag is hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood. Door aangever zeven keer te steken met een mes op verschillende plekken in zijn bovenlichaam heeft verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte heeft die kans blijkens zijn wijze van handelen ook welbewust aanvaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 28 februari 2023 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [aangever] met een scherp voorwerp in de buik en in de borst en twee keer in de rug en drie keer in de arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door aangever en dat dus sprake was van een noodweersituatie. Verdachte werd op een onverwacht moment door aangever aangevallen met een mes. Hij kon zich niet distantiëren van de situatie, omdat hij samen met aangever in een auto zat. Het door verdachte gebruikte geweld bij zijn zelfverdediging was proportioneel. Indien de rechtbank dit anders ziet, komt verdachte een beroep op noodweerexces toe, omdat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanval door aangever.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, zodat aan verdachte geen beroep toekomt op noodweer(exces).
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De strafbaarheid van het feit
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bovendien dient de verdediging te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich moest verdedigen.
Behalve de verklaring van verdachte - die is afgelegd zeven maanden ná de pleegdatum - duidt niets erop dat aangever op enig moment de agressor is geweest. Aangever was degene die ernstig letsel opliep. Daar komt bij dat aangever degene was die zijn auto uit vluchtte, terwijl verdachte eerder die dag agressief gedrag en een enorme zucht naar drugs liet zien, waarbij de rechtbank verwijst naar de feiten en omstandigheden als omschreven onder 4.3.2. Dat sprake was van een noodweersituatie acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Het beroep daarop wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging, wat met zich brengt dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij verzocht om oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, bestaande uit een contactverbod met aangever met vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat verdachte deze maatregel niet naleeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernstig verslaafde verdachte heeft aangever zeven keer met een mes in zijn bovenlichaam gestoken toen deze hem geen drugs wilde verkopen. De exacte toedracht is onduidelijk gebleven, mede gelet op de evident onjuiste verklaringen van aangever - die weigert te erkennen dat hij aan het dealen was. Vast staat wel dat verdachte fors geweld heeft gebruikt. Verdachte heeft vervolgens aangever zwaargewond achtergelaten en een andere drugsdealer bezocht om alsnog in zijn verslavingsbehoefte te kunnen voorzien.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst veroorzaakt bij aangever. Aangever liep meerdere steekwonden op met als gevolg een klaplong en een interne bloeding. Chirurgisch ingrijpen en opname op de intensive care waren noodzakelijk en een week later moest aangever opnieuw worden geopereerd wegens een nieuwe interne bloeding. Ook kampt aangever met psychische klachten door wat hem is overkomen. Maandenlang had hij last van herbelevingen, slaap- en concentratieproblemen en van extreme vermoeidheid.
Nog altijd voelt hij zich onveilig en angstig en wordt hij door zijn littekens op zijn lichaam iedere dag geconfronteerd met het hem aangedane geweld. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan al deze gevolgen en heeft zich puur door zijn zucht naar drugs laten leiden.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en het plegen van een poging daartoe rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat verdachte dit feit heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep in verband met een veroordeling voor het handelen in verdovende middelen. De rechtbank vindt het buitengewoon zorgwekkend dat verdachte opnieuw een ernstig delict heeft gepleegd, terwijl hij wist dat een gevangenisstraf van zes maanden boven zijn hoofd hing.
De rechtbank slaat verder acht op de pro-justitiarapportages van 28 september 2023 en
6 oktober 2023 respectievelijk opgemaakt door [psychiater] en [psycholoog] . Verdachte weigerde medewerking aan deze onderzoeken waardoor de deskundigen niet tot een inhoudelijk advies konden komen. Voor nader onderzoek werd verdachte ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Aan dat onderzoek heeft verdachte evenmin willen meewerken, waardoor ook de onderzoekers van het PBC zich in het rapport van 1 mei 2024 hebben onthouden van een advies. Wel concludeerden zij dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van ernstige verslavingsproblematiek.
Verder is over verdachte opgesteld een reclasseringsadvies van 27 september 2024. Bij de reclassering heeft verdachte wél meegewerkt. Zijn psychosociaal functioneren en houding worden als beschermende factoren benoemd. Verdachte toont zich bereid om mee te werken aan een langdurige klinische behandeling met een nazorgtraject, terugvalpreventie en beschermd wonen. De reclassering meent dat zo’n forensisch zorgtraject nu meer kans van slagen heeft dan voorheen door de stabilisatie van verdachte in detentie. Zij heeft daarom een forensisch-klinische indicatie aangevraagd, maar deze indicatiestelling is niet mogelijk gebleken, omdat er geen verdiepingsdiagnostiek heeft kunnen plaatsvinden. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en ziet zonder forensisch zorgtraject met langdurige klinische behandeling geen mogelijkheden om dit recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte veranderen. Zij adviseert daarom oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend en geboden en zal zij verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Duidelijk is dat verdachte hulp nodig heeft bij met name het omgaan met zijn verslavingsproblematiek, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Verdachte is immers meerdere keren deskundige hulp geboden, maar hij heeft er steeds bewust voor gekozen om daaraan niet mee te werken.
De rechtbank benadrukt dat aan verdachte alsnog de noodzakelijk hulp kan worden geboden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank hoopt dat verdachte daaraan zijn volle medewerking zal verlenen, met als uiteindelijke doel het beter op de rit krijgen van zijn leven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gaat niet over tot oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, nu er geen redenen zijn om aan te nemen dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegen aangever.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 22.530,67, waarvan
€ 2.530,67 voor materiële schade en € 20.000,00 voor immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen wordt verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 175,00,
het eigen risico voor 2023 en 2024 van in totaal € 621,44 en de kilometervergoeding van
€ 137,28 acht de rechtbank volledig toewijsbaar gelet op de gegeven onderbouwing.
Voor de schade aan het trainingspak en de bodywarmer acht de rechtbank een vergoeding van € 100,00 billijk. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst in totaal toe een bedrag van € 1.033,72 en wijst het overig gevorderde af.
Voorschot
De benadeelde partij heeft een voorschot gevorderd van € 1.000,00 voor nog te maken (medische) kosten. In het strafproces is de begroting van de omvang van de schade niet voorlopig (zie ECLI:NL:HR:2002:AD8963). Er worden dus geen voorschotten toegewezen. Enkel wordt toegewezen het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op schade geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit voor zover deze vordering zich leent voor toewijzing door de strafrechter (kort gezegd dus voldoende eenvoudig is). De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Verder is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Gelet op de aard en omvang van het letsel dat aangever door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft ondervonden begroot de rechtbank de schade naar billijkheid op € 10.000,00. Het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal worden afgewezen.
Schademaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 28 februari 2023.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Verdachte is in de zaak onder parketnummer 02-086041-21 bij vonnis van de politierechter van 25 november 2022 onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het
primairtenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [aangever]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 11.033,72, waarvan
€ 1.033,72 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de gevorderde vergoeding voor het voorschot van € 1.000,00 en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst af het overig gevorderde;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever] , te betalen een bedrag van € 11.033,72, waarvan € 1.033,72 voor materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 90 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 25 november 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-086041-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2024.
Mr. Janssen en mr. Hoezen zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 28 februari 2023 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [aangever] met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of in de borst heeft gestoken en/of drie, althans een of meermalen in de rug heeft gestoken en/of drie, althans een of meermalen in de arm heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2023 te Breda, althans in Nederland, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden en/of een interne bloeding en/of een klaplong, heeft toegebracht door voornoemde [aangever] met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of in de borst te steken en/of drie, althans een of meermalen in de rug te steken en/of drie, althans een of meermalen in de arm te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2023 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [aangever] met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of in de borst heeft gestoken en/of drie, althans een of meermalen in de rug heeft gestoken en/of drie, althans een of meermalen in de arm heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)