In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. die een hotel exploiteert, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hotel op erfpachtgrond, vastgesteld op € 4.415.000 per 1 januari 2022. Tevens was er een aanslag in de onroerendezaakbelastingen en een aanslag in de rioolheffing opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 18 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de waarde van het hotel niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode en had relevante gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn waardering. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van belanghebbende niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de waarde lager zou moeten zijn.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden, aangezien de termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt en de rechtbank uitspraak doet binnen deze termijn. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, en er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende wordt toegekend.