Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/5637, waarin het verzet van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023, waarin het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzetschrift geen gronden bevatte. Volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene die verzet instelt de gronden van het verzet in het verzetschrift te vermelden. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar de belanghebbende heeft tot op heden geen gronden ingediend. De griffier heeft belanghebbende hierover op de hoogte gesteld via digitale berichten op 7 februari en 6 juni 2024, maar er is geen reactie ontvangen.
Aangezien de belanghebbende niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van verzet, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het verzet niet inhoudelijk zal beoordelen en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.