ECLI:NL:RBZWB:2024:729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
AWB-22_5298
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op uitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de toeslag op haar uitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Eiseres moet een bedrag van bruto € 1.894,14 terugbetalen. Het UWV heeft op 3 oktober 2022 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 10 november 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren.

Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres over de jaren 2018, 2019 en 2020 inkomsten heeft genoten uit vrijwilligerswerk, die hoger waren dan het normbedrag voor de vrijwilligersvrijstelling. Eiseres betwistte de herziening en terugvordering, stellende dat een deel van de ontvangen bedragen onkostenvergoedingen waren.

De rechtbank oordeelt dat de vrijwilligersvrijstelling niet van toepassing is, omdat de totale vergoeding voor vrijwilligerswerk het normbedrag overschrijdt. Eiseres heeft geen bewijs geleverd van de onkosten die zij zou hebben gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de herziening en terugvordering in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5298 TW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. N. Regragui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de toeslag op haar uitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, waardoor zij bruto € 1.894,14 moet terugbetalen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van het UWV, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daarnaast ontvangt zij van het UWV vanaf 1 november 2011 een toeslag op de uitkering grond van de Toeslagenwet (TW). De inkomsten die eiseres ontvangt uit een invaliditeitspensioen worden gekort op de toeslag.
2.1.
In september en oktober 2021 ontving het UWV informatie van de bewindvoerder van eiseres. De bewindvoerder zond aan het UWV de formulieren van de Belastingdienst ‘Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan een derde (IB47)’ toe.
Volgens de opgave op deze formulieren heeft eiseres over de jaren 2018, 2019 en 2020 de volgende inkomsten genoten: in 2018 € 3.240,00; in 2019 € 2.724,00; en in 2020 € 2.048,00.
2.2.
Het UWV heeft vervolgens onderzocht of eiseres, gelet op deze inkomsten, over de jaren 2018, 2019 en 2020 wel recht had op toeslag. Het bleek te gaan om inkomsten uit vrijwilligerswerk voor [gymnastiekvereniging] .
2.3.
Met het besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 geen recht had op toeslag en dat zij een bedrag van bruto € 1.894,14 moet terugbetalen. Met het besluit van 24 januari 2022 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij het bedrag binnen zes weken moet betalen of een betalingsregeling kan treffen.
2.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij vrijwilligerswerk heeft verricht voor de vereniging en dat zij de vergoeding die zij daarvoor heeft ontvangen (voornamelijk een vergoeding van kosten) steeds aan de bewindvoerder heeft gemeld.
2.5.
Met het besluit van 1 april 2022 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij voorlopig niets kan terugbetalen.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De reden daarvoor is dat het UWV geen reden ziet om van andere bedragen aan vergoeding voor vrijwilligerswerk uit te gaan dan de door de bewindvoerder opgegeven bedragen over de jaren 2018, 2019 en 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening en de terugvordering van de toeslag over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Herziening
5. Het UWV herziet een besluit tot toekenning van toeslag, indien de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend [1] . Het daardoor onverschuldigd betaalde bedrag moet door het UWV worden teruggevorderd [2] .
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat besluiten tot herziening en terugvordering van een uitkering belastende besluiten zijn, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat er grond bestaat voor herziening en terugvordering in beginsel op het UWV rust [3] .
5.2.
Het UWV heeft zich bij de herziening van de toeslag gebaseerd op de door de voormalige bewindvoerder van eiseres opgestuurde formulieren van de Belastingdienst genaamd “Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan een derde (IB47)” over de jaren 2018, 2019 en 2020. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de zogeheten vrijwilligersvrijstelling, omdat de door eiseres ontvangen bedragen uitstijgen boven het daarvoor geldende normbedrag van € 1.800,- per jaar [4] . Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen onkosten of beloning, zo stelt het UWV. Voor de berekening van het recht op toeslag over de jaren 2018 tot en met 2020 heeft het UWV daarom de gehele vergoeding aan eiseres aangemerkt als inkomen [5] .
5.3.
Eiseres erkent dat zij in de jaren 2018, 2019 en 2020 inkomsten heeft gehad uit vrijwilligerswerk voor de turnvereniging. Dat is dus niet in geschil.
Verder heeft de rechtbank ter zitting met partijen vastgesteld dat de formulieren moeten zijn ingevuld door de turnvereniging. Eiseres heeft aangegeven dat zij ook niet betwist de op die formulieren genoemde bedragen te hebben ontvangen. Ook dat is dus niet in geschil.
5.4.
Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat een groot deel van die inkomsten bestond uit een vergoeding van door haar gemaakte kosten ten behoeve van de turnvereniging, zoals het voorschieten van geld voor kostuums of benzinegeld om de kinderen naar een wedstrijd te rijden. Eiseres vindt dat deze vergoedingen ten onrechte door het UWV als inkomsten worden aangemerkt. Het deel van de inkomsten dat wel als beloning moet worden aangemerkt, is volgens eiseres te gering om de toeslag te verlagen of terug te vorderen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de vrijwilligersvrijstelling in het geval van eiseres niet van toepassing is, omdat de totaal ontvangen vergoeding voor vrijwilligerswerk hoger is dan het normbedrag. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 januari 2021 [6] , waarin wordt verwezen naar de wetsgeschiedenis, volgt dat daarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar beloning of onkosten:
“Gelet op de tekst van artikel 2, lid 6, van de Wet LB 1964 en de totstandkomingsgeschiedenis van de vrijwilligersregeling in de Wet IB 2001, slaagt de stelling van belanghebbende niet. Uit die wettekst en de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat de daarin opgenomen maand- en jaargrenzen zien op het totaal van de vergoedingen en verstrekkingen, inclusief eventuele afzonderlijke kostenvergoedingen. Dat betekent dat de in totaal in een belastingjaar ontvangen vergoedingen en verstrekkingen in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of de vrijwilligersvrijstelling van toepassing is.”
Uit diezelfde uitspraak volgt ook dat de inkomsten moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, als de vergoeding hoger is dan het normbedrag van de vrijwilligersvrijstelling. De rechtbank overweegt dat op die inkomsten drukkende kosten vervolgens wel in aanmerking kunnen worden genomen. Zie in dit verband ook de uitspraak van de CRvB van 16 april 2021 [7] . Bij de vaststelling van het (belast) inkomen kunnen de gemaakte kosten dus wel een rol spelen.
5.6.
Voor de zaak van eiseres betekent dit het volgende. Eiseres heeft gesteld dat zij onkosten vergoed heeft gekregen van de turnvereniging, maar zij heeft geen overzicht aangeleverd van welke kosten, wanneer en waarvoor zouden zijn gemaakt. Anders dan eiseres veronderstelt, is dat niet voor het UWV in de systemen zoals Suwinet te raadplegen. Ook uit de aangepaste belastingaanslag is voor het UWV niet op te maken waarom de aanslag is gecorrigeerd en voor welk bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiseres gelegen om een opgave van die kosten aan het UWV te overleggen, zoals zij stelt dat zij bij de Belastingdienst heeft gedaan. Nu zij deze informatie niet heeft ingebracht, is niet gebleken van (een bedrag aan) in aanmerking te nemen kosten.
5.7
De herziening van de toeslag houdt in rechte stand.
Terugvordering
6. Nu de toeslag terecht is herzien, heeft het UWV teveel toeslag aan eiseres betaald. Het UWV is gehouden om deze onverschuldigd betaalde toeslag van eiseres terug te vorderen. Eiseres heeft niet aangevoerd dat de berekening van de hoogte van het terug te vorderen bedrag onjuist is.
6.1.
Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, heeft eiseres niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening en de terugvordering in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 2 februari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet (TW)
Artikel 2, tweede lid, voor zover hier van belang:
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°.indien hij 21 jaar of ouder is: € 58,22.
Artikel 6, voor zover hier van belang:
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten.
Artikel 11a, voor zover hier van belang:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20, eerste en vijfde lid:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten (AIB)
Artikel 2:2. Inkomen uit arbeid, voor zover hier van belang:
1. Onder inkomen uit arbeid wordt verstaan:
c. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de uitkeringsgerechtigde geen werknemer is als bedoeld in de onderdelen a en b;
Wet inkomstenbelasting 2001 (Wib)
Paragraaf 3.4.1. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden
Artikel 3.94. Resultaat uit een werkzaamheid
Resultaat uit een werkzaamheid (resultaat) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid.
Artikel 3.96. Vrijstelling, voor zover hier van belang:
Tot het resultaat behoren niet:
c. voordelen die door de belastingplichtige als vrijwilliger, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, worden behaald, waarbij het gezamenlijke bedrag van de vergoedingen en verstrekkingen niet meer bedraagt dan de aldaar genoemde bedragen.
Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB)
Artikel 2, eerste en zesde lid:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander.
6. Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op personen die als vrijwilliger uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen ontvangen met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 180 per maand en € 1.800 per kalenderjaar. Hierbij wordt onder vrijwilliger verstaan degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een algemeen nut beogende instelling, een sportorganisatie of een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.

Voetnoten

1.Artikel 11a, eerste lid, van de Toeslagenwet.
2.Artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet.
3.Bijvoorbeeld CRvB 8 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1671.
4.Artikel 3.96, aanhef en onder c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, gelezen in samenhang met artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
5.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Toeslagenwet, gelezen in samenhang met artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten.