In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 februari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd voor de woning van belanghebbende, gelegen aan [het adres] te [plaats 1]. De waarde van de woning was vastgesteld op € 504.000, gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en de aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen door de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft op 7 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft bepaald, met gebruik van de vergelijkingsmethode, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende.
De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de vastgestelde waarde van € 504.000 en de aanslag OZB in stand blijven. Wel wordt de heffingsambtenaar verplicht om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten via hoger beroep.