ECLI:NL:RBZWB:2024:728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11742 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot opleggen bestuursdwang voor sluiting van een woning

Op 7 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Oosterhout om zijn woning te sluiten voor een periode van twee maanden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van goederen in de woning die in verband werden gebracht met drugshandel. Verzoeker, die de woning huurt van een woningbouwstichting, verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting op te schorten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 januari 2024, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren. De burgemeester had in zijn besluit aangegeven dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, maar verzoeker betwistte de noodzaak en evenwichtigheid van de maatregel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat de sluiting van de woning noodzakelijk was en dat de gevolgen voor verzoeker, die onder bewind staat en ernstige mentale problemen heeft, zwaarwegend waren. Daarom werd het verzoek toegewezen en werd het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11742

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[naam bewindvoerder] bewindvoerder voor
[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker,
(gemachtigde: mr. D.A. Souisa),
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout, verweerder.

(gemachtigde: [naam gemachtigde])

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam woningbouwstichting],

(gemachtigde mr. M.C.E. Wirken).

Inleiding

1. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 22 november 2023 (bestreden besluit), waarin de burgemeester heeft aangegeven de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] te sluiten voor een periode van twee maanden.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat de sluiting wordt opgeschort tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bewaar.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester. Verder waren namens de burgemeester aanwezig buitengewoon opsporingsambtenaren [namen BOA's]. [naam woningbouwstichting] was, zoals aangekondigd door haar gemachtigde, niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
2.1
Verzoeker huurt de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] (hierna: de woning) van [naam woningbouwstichting]
2.2
Op 14 september 2023 heeft de politie een controle op het adres uitgevoerd. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn de volgende goederen aangetroffen:
-persplaat met logo ‘bad’;
-papieren met logo ‘bad’;
-folie, gripzakken, tape en zaklampen;
-meerdere kleine weegschalen;
-persijzer;
-aluminimum bak.
Deze goederen zijn in beslag genomen en nader onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat op alle in beslag genomen goederen een residu is aangetroffen van een witte substantie. Deze witte substantie is positief getest op cocaïne.
2.3
De burgemeester heeft met de brief van 12 oktober 2023 aan verzoeker medegedeeld het voornemen te hebben de woning te sluiten. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit van 22 november 2023 heeft de burgemeester de woning gesloten voor de duur van twee maanden, met ingang van 18 december 2023.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft de sluiting opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het verzoek
3. Verzoeker stelt – samengevat – dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de noodzaak van de sluiting niet is aangetoond. Verder is onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verzoeker. De sluiting is daarmee niet evenwichtig. Verzoeker wijst erop dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal worden ontbonden. De gevolgen van de sluiting zijn bijzonder groot. De burgemeester heeft zich niet gehouden aan de inspanningsverplichtingen om voor verzoeker vervangende woonruimte te vinden.
Voorlopige voorziening
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Omdat de woning van verzoeker wordt gesloten en hij er dan geen toegang meer toe heeft, is er sprake van onverwijlde spoed.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich meebrengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
5. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Was de burgemeester bevoegd de woning te sluiten?
6.1
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf harddrugs voor de handel aanwezig is of een voorwerp of stof voorhanden is waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dit bestemd is voor het maken van harddrugs. [1]
6.2
Niet in geschil dat in de woning en in een afvalcontainer op het achtererf van de woning goederen zijn aangetroffen, waarvan bekend is dat er blokken cocaïne mee kunnen worden geperst. Verder is op deze goederen een residu aangetroffen dat bij nader onderzoek cocaïne bleek te zijn. Het gaat hier om het voor handen hebben van voorwerpen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder 3 van de Opiumwet. De burgemeester is in beginsel dan ook bevoegd de woning te sluiten.
Is de maatregel evenredig?
7.1
De burgemeester heeft bij zijn besluitvorming de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout’ (hierna: beleidsregel) gehanteerd. In de beleidsregel is vastgelegd dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Voor woningen wordt bij een eerste constatering van strafbare voorbereidingshandelingen uitgegaan van een sluiting van twee maanden.
7.2
In de uitspraak van 2 februari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] overwogen dat - als de bezwaargronden daartoe aanleiding geven - de voorzieningenrechter de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal met inachtneming van deze uitspraak beoordelen of de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De sluiting van het pand moet geschikt, noodzakelijk en evenwichtig zijn.
Om dat goed te kunnen beoordelen, moet de belangenafweging duidelijk zijn en zijn gebaseerd op alle feiten en omstandigheden. De burgemeester heeft de belangen om de woning te sluiten uitgebreid benoemd in zijn besluit. Hij heeft aangegeven dat dit conform het beleid is. Verzoeker bestrijdt dat niet.
Hieronder zal de voorzieningenrechter de evenredigheid toetsen.
Geschiktheid
8. Op zichzelf is de sluiting van een woning een geschikte maatregel voor het tegengaan van drugshandel en het (verder) voorkomen van overtredingen in of vanuit de woning, om risico’s voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De geschiktheid als zodanig wordt door verzoeker niet betwist.
Noodzakelijkheid
9.1
Verzoeker stelt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning. Er had met een minder verstrekkende maatregel, bijvoorbeeld een waarschuwing, kunnen worden volstaan. Er zijn geen drugs in de woning aangetroffen. Bovendien is er geen aanwijzing om aan te nemen dat sprake is (geweest) van aanloop, gebruik en/of bekendheid van het pand als drugspand, aldus verzoeker.
9.2
De burgemeester stelt dat de sluiting noodzakelijk is om de aanloop, het gebruik en de bekendheid van het drugspand te doorbreken. Ter zitting is toegelicht dat het bekend is dat de aangetroffen pers en persplaten gebruik worden om logo’s in grote cocaïneblokken te persen. Hierdoor en door het aangetroffen residu is het aannemelijk dat het om het verwerken van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne gaat. Daarbij komt dat er een hoeveelheid gripzakjes is gevonden, die wel worden gebruikt voor de verpakking van drugs. De burgemeester neemt aan dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Door sluiting van de woning wordt de openbare orde, de aantasting van het woongenot en de bedreiging van de leefbaarheid hersteld en het gevaar voor de veiligheid en gezondheid beëindigd, aldus de burgemeester.
9.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. In dit geval blijkt niet van overlast voor de omgeving of meldingen uit de omgeving. Uit de memorie van toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, blijkt dat sluiting ook al mogelijk moet zijn voordat er directe gevolgen zijn voor de lokale woon- en leefomgeving. [3]
De voorzieningenrechter overweegt dat in de bestuurlijke rapportage van 4 oktober 2023 geen nadere informatie is verschaft over de hoeveelheid aangetroffen gripzakjes. Verder is niet duidelijk geworden waar de in de afvalcontainer in de tuin aangetroffen aluminimum bak en weegschaaltjes voor zouden zijn gebruikt. Andere aangetroffen voorwerpen, zoals folie, tape en zaklampen zijn veel in woningen voorkomende voorwerpen en niet direct te herleiden tot handel in of productie van drugs.
Gelet op de summiere gegevens omtrent de aangetroffen goederen, kan op niet zonder meer worden gesteld dat de in beslag genomen goederen een rol hebben gespeeld in de handel en productie van drugs. Dat betekent dat zonder nader onderzoek de noodzaak om tot sluiting over te gaan ontbreekt.
Evenwichtigheid
10.1
Verzoeker stelt dat de sluiting niet evenwichtig is. Hij wijst erop dat hij bij sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen sociale huurwoning in de regio kan huren. Verzoeker heeft een bijzondere binding met de woning, hij verblijft sinds 2009 in de woning en heeft de woning opgeknapt. Hij is onder bewind gesteld op grond van geestelijke en lichamelijke toestand en hij kampt met serieuze mentale problemen en is in verband met gokschulden verwezen naar de specialistische verslavingszorg van de GGZ. De woningbouwcorporatie heeft aangegeven dat bij een sluiting van de woning tot een ontbinding van de huurovereenkomst zal worden overgegaan. Verzoeker zal op straat komen te staan. Verzoeker wijst op de inspanningsverplichting die de burgmeester heeft. De burgemeester heeft verzoeker slechts gewezen op de Doorstroomvoorziening. Daarmee heeft de burgemeester niet aan de inspanningsverplichting voldaan.
10.2
De burgemeester stelt dat het inherent is aan een woningsluiting dat de bewoner de woning tijdelijk moet verlaten en dat dat financiële gevolgen heeft. Dit zijn op zichzelf geen bijzondere omstandigheden. In het bestreden besluit wijst de burgemeester en op dat enige tijd terug een controle is uitgevoerd op het adres [adres verzoeker]. Uit deze controle bleek dat de woning nagenoeg leeg stond. Geconstateerd was dat het water in de toiletpot was opgedroogd. Dit vormt een indicatie dat de woning al geruime tijd niet is gebruikt. Uit informatie is bovendien gebleken dat verzoeker al enige tijd bij zijn vriendin inwoont. Verzoeker ontvangt hulp voor zijn psychische toestand, maar voor deze hulp is hij niet aan de woning gebonden.
10.3
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet de gevolgen daarvan moeten worden betrokken.
De gevolgen van de woningsluiting zijn bijzonder zwaar voor verzoeker, nu hij zijn woning kwijt zal raken. [naam woningbouwstichting] - een grote woningbouwcorporatie in de regio - heeft immers aangegeven de huurovereenkomst buitengerechtelijk te zullen ontbinden met ingang van de dag dat de beslissing van de burgemeester wordt uitgevoerd. Het zal voor verzoeker hierdoor bijzonder lastig zijn een andere woning in de regio te huren.
De burgemeester heeft onvoldoende onderbouwd dat verzoeker niet in de woning woont. De omstandigheid dat de woning volgens de burgemeester nagenoeg leeg staat, is daarbij niet doorslaggevend, nu uit de stellingen van verzoeker blijkt dat hij werkzaamheden laat uitvoeren in de woning. Dat blijkt ook uit de door de burgemeester overgelegde bestuurlijke rapportages van 9 mei 2023 en 6 juli 2023 en bijbehorende foto’s. Dat verzoeker tijdens die werkzaamheden regelmatig elders verblijft, is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, geen reden om te oordelen dat hij de woning niet zelf bewoont.
Uit de stukken blijkt niet dat sprake is van overlast vanuit de woning of van enige ‘loop’ naar de woning, die zou kunnen worden gerelateerd aan drugs. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat in de woning van verzoeker daadwerkelijk drugs zijn vervaardigd of verhandeld. Dat maakt dat de schending van de openbare orde alleen kan bestaan uit de aanwezigheid van de gevonden spullen en daarom iets minder zwaar kan wegen dan wanneer er wel sprake is van de productie, bewerking, of handel in drugs in of vanuit de woning.
10.4
De ernst van de overtreding afgezet tegen de gevolgen van de sluiting voor verzoeker leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat hij betwijfelt of de sluiting nog evenwichtig is te achten.

Conclusie en gevolgen

11.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet gezegd kan worden dat het bezwaar geen kans van slagen heeft. Dat betekent dat voorzieningenrechter het verzoek toewijst en de voorlopige voorziening treft dat het besluit van 22 november 2023 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11.2
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgen van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,-- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 7 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving.

Opiumwet
Artikel 10a
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1°.een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
2°.zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2 Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Voetnoten

1.Artikel 13b, eerste lid, onder a en b, in samenhang met artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet.