ECLI:NL:RBZWB:2024:7270
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak na intrekking beroep
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van Sabewa, maar trok dit beroep in nadat de heffingsambtenaar op 17 september 2024 had meegedeeld dat de aanslag was vernietigd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar stelde dat er geen onrechtmatigheid aan zijn handelen was te wijten en dat er geen recht op vergoeding bestond, maar dat, indien de rechtbank tot vergoeding zou besluiten, een wegingsfactor van 0,25 volstond.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar wel degelijk aan de belanghebbende tegemoet is gekomen door de aanslag te vernietigen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding toekent. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 875 aan proceskosten aan de belanghebbende, omdat de gemachtigde van de belanghebbende een beroepschrift had ingediend. Daarnaast is de heffingsambtenaar verplicht het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan met toepassing van relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht.