ECLI:NL:RBZWB:2024:7270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/3542
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van Sabewa, maar trok dit beroep in nadat de heffingsambtenaar op 17 september 2024 had meegedeeld dat de aanslag was vernietigd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar stelde dat er geen onrechtmatigheid aan zijn handelen was te wijten en dat er geen recht op vergoeding bestond, maar dat, indien de rechtbank tot vergoeding zou besluiten, een wegingsfactor van 0,25 volstond.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar wel degelijk aan de belanghebbende tegemoet is gekomen door de aanslag te vernietigen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding toekent. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 875 aan proceskosten aan de belanghebbende, omdat de gemachtigde van de belanghebbende een beroepschrift had ingediend. Daarnaast is de heffingsambtenaar verplicht het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan met toepassing van relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van Sabewa, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 23 mei 2023. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de heffingsambtenaar op 17 september 2024 heeft meegedeeld de aanslag te vernietigen.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen sprake was van een aan hem te wijten onrechtmatigheid, dat daarom geen sprake kan zijn van een recht op een proceskostenvergoeding en dat, subsidiair, eventueel een wegingsfactor 0,25 volstaat.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 29 juni 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De heffingsambtenaar heeft op 17 september 2024 meegedeeld dat hij de aanslag ambtshalve heeft vernietigd. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Welk bedrag aan proceskosten moet de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoeden?
5. Uit de stukken blijkt niet van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid bij het opleggen van de aanslag. Uit de uitspraak op het bezwaar blijkt verder niet dat de heffingsambtenaar een beoordeling heeft gegeven van de uitzondering voor wat betreft de eigendom als bedoeld in artikel 220b, tweede lid laatste deel, van de Gemeentewet. Met overleggen van stukken heeft de gemachtigde nader bewijs aangebracht en daaruit volgde de vernietiging van de aanslag.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank reden wel een kostenvergoeding toe te kennen met een wegingsfactor 1. Deze vergoeding bedraagt € 875 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden. [4] De heffingsambtenaar heeft al toegezegd dit te zullen doen. Ook deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 875 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 25 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
4.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.