ECLI:NL:RBZWB:2024:7266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/3338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de gevolgen van schadeverleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 8.603, welke door de inspecteur ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag niet terecht heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat de handelsinkoopwaarde van de auto, een Lotus Evora 3.5 Sport 410, moet worden vastgesteld op € 37.636, en dat de verschuldigde Bpm op € 11.649 komt, na toepassing van een extra leeftijdskorting. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag naar € 4.237. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.998 bedragen, en het griffierecht van € 184.

De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende rust en dat normale gebruiksschade niet in mindering kan worden gebracht op de handelsinkoopwaarde. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende en de inspecteur zorgvuldig afgewogen en komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en de schadevergoeding moet worden toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3338

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 8.603.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
In geschil is de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Meer specifiek is daarbij in geschil de methode van afschrijving. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 169.633 bedraagt en dat kan worden uitgegaan van een historische bruto Bpm van € 53.832.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.237. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 11 augustus 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Lotus Evora 3.5 Sport 410 met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 7.412.
3.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Bol Expertise van 10 augustus 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 37.631. De taxateur is daarbij uitgegaan van de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen. De taxateur heeft een bedrag van € 16.546 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht wegens schade. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 21.085.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 24 augustus 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 37.636. Hij is daarbij uitgegaan van de gemiddelde vraagprijs van twee referentievoertuigen. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien voor een waardevermindering wegens schade.
3.3.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag, op basis van de hem ter beschikking staande gegevens, het standpunt ingenomen dat het taxatierapport niet kan dienen en dat de verschuldigde Bpm moet worden berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Op basis daarvan moet de verschuldigde Bpm worden vastgesteld op € 16.015. Met dagtekening 20 mei 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 8.603.

Overwegingen

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Schade
4.1.
De inspecteur heeft zich bij het opleggen van de naheffingsaanslag op het standpunt gesteld dat het taxatierapport buiten beschouwing moet worden gelaten. Belanghebbende heeft gesteld dat indien zijn taxatierapport niet kan worden gebruikt, uitgegaan moet worden van het waarderapport dat door DRZ is opgesteld in het kader van de hertaxatie.
4.2.
De rechtbank beoordeelt daarom eerst of sprake is van schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een omschrijving van de schade aan de auto is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.3.
De taxateur van DRZ heeft in zijn taxatierapport “Bevindingen n.a.v. fysieke controle” opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade en hierin concludeert hij geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.5.
De rechtbank heeft de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.4 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
4.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens schade.
Schadeverleden
4.7.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de auto een schadeverleden heeft. Op de inkoopfactuur staat immers dat de auto in oktober 2018 schade heeft opgelopen en op de door belanghebbende overgelegde foto’s is duidelijk te zien dat de auto aan de linkerzijde beschadigd is geweest. De taxateur van belanghebbende heeft hiervoor in zijn taxatierapport een ex-schadebedrag bedrag vermeld van € 5.000, maar hij heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd. Uit niets volgt dat hij zelf nader onderzoek heeft gedaan naar het schadeverleden. De enkele door belanghebbende genoemde omstandigheid dat er onderhuids nog verborgen schades aanwezig kunnen zijn, zonder nader onderzoek of daarvan in dit geval sprake is, is onvoldoende voor het aannemen van een waardevermindering. Belanghebbende heeft dan ook, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een waardevermindering wegens een schadeverleden.
Toepassing taxatierapport
4.10.
De inspecteur heeft voor dat geval gesteld dat het taxatierapport niet kan dienen. De rechtbank volgt deze stelling niet. Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1] De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat van meer dan normale gebruiksschade geen sprake is. Tussen partijen is echter niet in geschil dat voor de auto geen koerslijst beschikbaar is. De rechtbank leidt uit de stukken af dat belanghebbende zich hier ook op beroept (zie de bijlage bij het taxatierapport). Ook ter zitting is expliciet verklaard dat voor deze auto geen koerslijst beschikbaar is.
4.11.
Gelet daarop is de rechtbank daarom van oordeel dat de taxatiemethode in beginsel wel kan worden toegepast. Belanghebbende is in zijn taxatierapport voor de handelsinkoopwaarde uitgegaan van de gemiddelde vraagprijs van referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de handelsinkoopwaarde daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt, aangezien hij de marge verder niet heeft onderbouwd. Ook de koerslijst van AutotelexPro die bij het taxatierapport is gevoegd kan niet als uitgangspunt dienen nu ter zitting is komen vast te staan dat deze handmatig is ingevuld.
4.12.
Belanghebbende heeft zich voor dat geval op het standpunt gesteld dat hij een beroep kan doen op het taxatierapport van DRZ. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 37.636. Nu beide partijen in dat geval uitgaan van het rapport van DRZ stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde vast op € 37.636.
Hoogte naheffingsaanslag
4.13.
De rechtbank gaat uit van een historische nieuwprijs van € 169.633 en een handelsinkoopwaarde van € 37.636. De historische bruto Bpm van € 53.832 is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank berekent de verschuldigde Bpm op € 11.943, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 294. De verschuldigde Bpm bedraagt derhalve € 11.649. Nu belanghebbende € 7.412 aan Bpm heeft voldaan verlaagt de rechtbank de naheffingsaanslag naar € 4.237.
Immateriëleschadevergoeding
4.14.
Belanghebbende heeft in zijn aanvulling van de beroepsgronden op 27 juni 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 24 mei 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zes maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond twaalf maanden heeft geduurd en daarmee zes maanden te lang, komt het volledige bedrag voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.237. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [2] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.237;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.