4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast. Op dinsdag 5 maart 2024 is sprake geweest van een actiedag gericht op [medeverdachte] . Op die dag wordt gezien dat [medeverdachte] het appartementencomplex aan het [adres] in gaat en daar een uur tot anderhalf uur verblijft. Hij wordt later die dag op heterdaad aangehouden als verdachte van bezit van en handel in harddrugs. Bij deze aanhouding zijn drie mobiele telefoons bij [medeverdachte] in beslag genomen en deze zijn onderzocht. Een groot deel van de onderzochte berichten bleek drugsgerelateerd te zijn. Ook bleek uit deze berichten dat er contact was met mevrouw [naam 1] , bewoonster van de woning gelegen aan het [adres] in [plaats] , om een kamer bij haar in gebruik te nemen. Naar aanleiding hiervan werd een camerawagen voor de voordeur van deze woning geplaatst. Op 28 maart 2024 werd de woning gedurende de avond in de gaten gehouden. Daarbij is gezien dat twee personen de woning betraden en deze na korte tijd weer verlieten. Bij binnenkomst hadden beide personen een groot rechthoekig object in hun handen wat ze bij het naar buiten gaan niet meer vasthadden. De personen vluchtten voor de politie maar werden na een achtervolging aangehouden. Dit bleken verdachte en [medeverdachte] te zijn.
Naar aanleiding van de actie op 28 maart 2024 is de woning aan het [adres] te [plaats] doorzocht. In een afgesloten kamer van de woning werden grote hoeveelheden drugs aangetroffen en in beslag genomen. De kamer kon worden geopend middels de sleutel die aan een bij [medeverdachte] aangetroffen sleutelbos hing. Nader onderzoek door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat in de woning (onder meer) werd aangetroffen:
- ongeveer 15.672,20 gram amfetamine;
- 10 pillen amfetamine;
- ongeveer 239,81 gram cocaïne;
- ongeveer 1.015,46 gram MDMA;
- ongeveer 897 pillen MDMA.
Opzettelijk aanwezig hebben harddrugs
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte samen met [medeverdachte] deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de harddrugs is vereist dat bij de verdachten sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de drugs en dat zij daarover de beschikkingsmacht hadden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en [medeverdachte] waren weliswaar niet de bewoners van de woning aan het [adres] te [plaats] , maar op 28 maart 2024 is gezien dat zij wel in en uit de woning zijn gegaan. Ter zitting hebben zij verklaard inderdaad in de woning te zijn geweest. [medeverdachte] was bij zijn aanhouding in het bezit van twee sleutels van de woning. Eén sleutel was van de voordeur van de woning en de andere sleutel gaf toegang tot de kamer waar de drugs zijn aangetroffen.
[naam 1] – de feitelijke bewoonster van de woning – heeft hierover verklaard dat een jongen haar had aangesproken met de vraag of hij spullen in haar woning mocht zetten. De naam van de jongen was [naam 2] en hij noemde zich “ [bijnaam] ”. [naam 2] had de sleutels van de woning gekregen, waaronder de sleutel van de kamer waarin de drugs werden aangetroffen. [naam 2] had de enige sleutel van deze kamer gekregen; [naam 1] had er zelf één in haar bezit en had er – na afgifte hiervan aan [naam 2] – zelf geen meer tot haar beschikking.
In een door verdachte gehuurde auto werd een bankpas aangetroffen die van [naam 1] bleek te zijn. [naam 1] heeft hierover verklaard had zij deze aan [naam 2] had meegegeven omdat hij iets moest overmaken. Uit de telefoongegevens van eerdergenoemde inbeslaggenomen telefoons leidt de rechtbank af dat verdachte door anderen en door zichzelf “ [bijnaam] ” werd genoemd.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest met wie [naam 1] contact heeft gehad en aan wie zij haar woning ter beschikking heeft gesteld om spullen in de betreffende kamer te zetten. Verdachte heeft de enige sleutel ontvangen van de kamer waarin de drugs zijn aangetroffen. Deze enige sleutel werd bij [medeverdachte] aangetroffen tijdens zijn aanhouding.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld is zij van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] wetenschap hebben gehad van de in de kamer aangetroffen harddrugs.
Doordat zowel verdachte als [medeverdachte] de kamer zelfstandig konden betreden – en dit ook daadwerkelijk hebben gedaan – is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] de feitelijke beschikkingsmacht hebben gehad over de in de woning aangetroffen harddrugs.
Medeplegen
Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Tot slot is van belang dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd niet zonder meer voldoende zijn voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen (ECLI:NL:GHSHE:2021:1170). De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachten wetenschap en beschikkingsmacht hadden. Ook is reeds vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] samen naar de woning aan het [adres] te [plaats] zijn gegaan en deze ook samen weer hebben verlaten. De rechtbank overweegt voorts dat zowel verdachte als [medeverdachte] contact hebben gehad met [naam 1] . Gelet hierop bestaat er voor de rechtbank geen twijfel dat beide verdachten verantwoordelijk waren voor de aangetroffen drugs, waardoor sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs in de woning aan het [adres] te [plaats] .
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigden bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onderhavige feit te komen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de handel in harddrugs.