ECLI:NL:RBZWB:2024:7252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
02/108280-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs met medeplegen

Op 28 maart 2024 heeft de verdachte samen met een mededader een grote hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig gehad. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 oktober 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en de handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op de bewuste datum in de woning zijn aangetroffen, waar aanzienlijke hoeveelheden drugs zijn gevonden. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs, maar spreekt de verdachte vrij van de handel in harddrugs wegens onvoldoende bewijs. De verdachte is eerder met justitie in aanraking gekomen en heeft een strafblad. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/108280-24
vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Vught
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte zich op 28 maart 2024 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs;
Feit 2
verdachte omstreeks 13 juni 2022 tot en met 9 mei 2023 en/of 7 maart 2024 tot en met
28 maart 2024 harddrugs heeft verhandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander verschillende hoeveelheden harddrugs zoals dit onder feit 1 ten laste is gelegd aanwezig heeft gehad. Verdachte is te linken aan de locatie waar de drugs zijn aangetroffen. De officier van justitie gaat er vanuit dat sprake is geweest van medeplegen op basis van hetgeen in de telefoons is aangetroffen, het feit dat verdachte en de [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) samen zijn aangetroffen bij de woning en het gegeven dat zij beide toegang hadden tot de woning. Ten aanzien van de handel in harddrugs zoals dit onder feit 2 ten laste is gelegd verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken nu het dossier op dit punt niet compleet is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte tenlastegelegde feiten en verzoekt hem hiervan vrij te spreken. Er wordt in het dossier verwezen naar processen-verbaal van bevindingen die niet aan het dossier zijn toegevoegd. Deze processen-verbaal kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap/beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen harddrugs. Daarnaast dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Verdachte is weliswaar kortstondig samen aanwezig geweest met [medeverdachte] in de woning waar de drugs zijn aangetroffen, maar hij heeft op geen enkele wijze een actieve bijdrage geleverd aan het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen drugs. Niet is gebleken van een intensieve samenwerking zodat van medeplegen niet kan worden gesproken. Nu de officier van justitie op voorhand heeft aangegeven niet tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen en de rechtbank hierbij heeft aangesloten, heeft de verdediging hiervoor geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast. Op dinsdag 5 maart 2024 is sprake geweest van een actiedag gericht op [medeverdachte] . Op die dag wordt gezien dat [medeverdachte] het appartementencomplex aan het [adres] in gaat en daar een uur tot anderhalf uur verblijft. Hij wordt later die dag op heterdaad aangehouden als verdachte van bezit van en handel in harddrugs. Bij deze aanhouding zijn drie mobiele telefoons bij [medeverdachte] in beslag genomen en deze zijn onderzocht. Een groot deel van de onderzochte berichten bleek drugsgerelateerd te zijn. Ook bleek uit deze berichten dat er contact was met mevrouw [naam 1] , bewoonster van de woning gelegen aan het [adres] in [plaats] , om een kamer bij haar in gebruik te nemen. Naar aanleiding hiervan werd een camerawagen voor de voordeur van deze woning geplaatst. Op 28 maart 2024 werd de woning gedurende de avond in de gaten gehouden. Daarbij is gezien dat twee personen de woning betraden en deze na korte tijd weer verlieten. Bij binnenkomst hadden beide personen een groot rechthoekig object in hun handen wat ze bij het naar buiten gaan niet meer vasthadden. De personen vluchtten voor de politie maar werden na een achtervolging aangehouden. Dit bleken verdachte en [medeverdachte] te zijn.
Naar aanleiding van de actie op 28 maart 2024 is de woning aan het [adres] te [plaats] doorzocht. In een afgesloten kamer van de woning werden grote hoeveelheden drugs aangetroffen en in beslag genomen. De kamer kon worden geopend middels de sleutel die aan een bij [medeverdachte] aangetroffen sleutelbos hing. Nader onderzoek door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat in de woning (onder meer) werd aangetroffen:
  • ongeveer 15.672,20 gram amfetamine;
  • 10 pillen amfetamine;
- ongeveer 239,81 gram cocaïne;
- ongeveer 1.015,46 gram MDMA;
- ongeveer 897 pillen MDMA.
Opzettelijk aanwezig hebben harddrugs
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte samen met [medeverdachte] deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de harddrugs is vereist dat bij de verdachten sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de drugs en dat zij daarover de beschikkingsmacht hadden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en [medeverdachte] waren weliswaar niet de bewoners van de woning aan het [adres] te [plaats] , maar op 28 maart 2024 is gezien dat zij wel in en uit de woning zijn gegaan. Ter zitting hebben zij verklaard inderdaad in de woning te zijn geweest. [medeverdachte] was bij zijn aanhouding in het bezit van twee sleutels van de woning. Eén sleutel was van de voordeur van de woning en de andere sleutel gaf toegang tot de kamer waar de drugs zijn aangetroffen.
[naam 1] – de feitelijke bewoonster van de woning – heeft hierover verklaard dat een jongen haar had aangesproken met de vraag of hij spullen in haar woning mocht zetten. De naam van de jongen was [naam 2] en hij noemde zich “ [bijnaam] ”. [naam 2] had de sleutels van de woning gekregen, waaronder de sleutel van de kamer waarin de drugs werden aangetroffen. [naam 2] had de enige sleutel van deze kamer gekregen; [naam 1] had er zelf één in haar bezit en had er – na afgifte hiervan aan [naam 2] – zelf geen meer tot haar beschikking.
In een door verdachte gehuurde auto werd een bankpas aangetroffen die van [naam 1] bleek te zijn. [naam 1] heeft hierover verklaard had zij deze aan [naam 2] had meegegeven omdat hij iets moest overmaken. Uit de telefoongegevens van eerdergenoemde inbeslaggenomen telefoons leidt de rechtbank af dat verdachte door anderen en door zichzelf “ [bijnaam] ” werd genoemd.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest met wie [naam 1] contact heeft gehad en aan wie zij haar woning ter beschikking heeft gesteld om spullen in de betreffende kamer te zetten. Verdachte heeft de enige sleutel ontvangen van de kamer waarin de drugs zijn aangetroffen. Deze enige sleutel werd bij [medeverdachte] aangetroffen tijdens zijn aanhouding.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld is zij van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] wetenschap hebben gehad van de in de kamer aangetroffen harddrugs.
Doordat zowel verdachte als [medeverdachte] de kamer zelfstandig konden betreden – en dit ook daadwerkelijk hebben gedaan – is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] de feitelijke beschikkingsmacht hebben gehad over de in de woning aangetroffen harddrugs.
Medeplegen
Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Tot slot is van belang dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd niet zonder meer voldoende zijn voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen (ECLI:NL:GHSHE:2021:1170).
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachten wetenschap en beschikkingsmacht hadden. Ook is reeds vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] samen naar de woning aan het [adres] te [plaats] zijn gegaan en deze ook samen weer hebben verlaten. De rechtbank overweegt voorts dat zowel verdachte als [medeverdachte] contact hebben gehad met [naam 1] . Gelet hierop bestaat er voor de rechtbank geen twijfel dat beide verdachten verantwoordelijk waren voor de aangetroffen drugs, waardoor sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs in de woning aan het [adres] te [plaats] .
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigden bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onderhavige feit te komen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de handel in harddrugs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 28 maart 2024 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
15.672,20 gram amfetamine en
10 pillen amfetamine en
239, 81 gram cocaïne en
1.015,46 gram MDMA en
897 pillen MDMA, zijnde amfetamine
en/of cocaïne en/of MDMA middelen als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne, amfetamine en MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft zich niets van die gevolgen aangetrokken en zijn financieel gewin was kennelijk het enige dat telde. Verdachte neemt niet de verantwoordelijkheid voor zijn daden en probeert onder het tenlastegelegde uit te komen door te beweren dat hij geen idee had van de in de woning aangetroffen drugs. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij vaker met justitie in aanraking is geweest en één keer eerder voor een soortgelijke feit is veroordeeld.
Gelet op de aard en ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting waarmee zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat de straftoemeting aansluit bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten gaan, voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10.000-20.000 gram harddrugs, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
30 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan in strafmatigende zin af te wijken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er veel meer drugs zijn aangetroffen dan op de tenlastelegging staat vermeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Zij zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde geldbedragen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in verband met feit 2 in beslag zijn genomen. Verdachte wordt immers vrijgesproken van dit feit. Voorts ontbeert het dossier de kennisgevingen van inbeslagname ter zake deze geldbedragen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 698,8 EUR (Omschrijving: PL2000-2024078308-G2708488);
* 38,9 EUR (Omschrijving: PL2000-2024078308-G2708493 munten).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2024.
Mr. Froger en mr. Van Onzenoort zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 28 maart 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
18.860,9 gram amfetamine en/of
10 pillen amfetamine en/of
239, 81 gram cocaïne en/of
1.015,46 gram MDMA en/of
897 pillen MDMA en/of
267 zegels LSD
in elk geval een telkens hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA en/of LSD, zijnde amfetamine
en/of cocaïne en/of MDMA en/of LSD een of meerdere middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1. Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 13 juni 2022 tot en met 9 mei 2023 en/of 7 maart
2024 tot en met 28 maart 2024 te [plaats]
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA en/of LSD, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA en/of LSD, zijnde
amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA en/of LSD een of meerdere
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)