In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 24 kilogram cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 18 maanden eiste, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken.
Het hof heeft vastgesteld dat voor de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van die middelen. De enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict is niet voldoende om te concluderen dat hij ook daadwerkelijk wetenschap had van de cocaïne. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen, en heeft daarom de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Daarnaast heeft het hof beslist dat de in beslag genomen personenauto aan de verdachte moet worden teruggegeven. De beslissing van het hof is gebaseerd op de overwegingen dat de verdachte niet kan worden veroordeeld zonder voldoende bewijs van zijn betrokkenheid bij de drugshandel.