In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 29 km per uur boven de toegestane snelheid op een weg buiten de bebouwde kom. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de beschikking had vernietigd en een proceskostenvergoeding had toegekend aan de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach.
Tijdens de zitting op 30 september 2024 is de zaak behandeld, waarbij de betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon. De kantonrechter heeft overwogen dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, vaststond en dat de argumenten van de gemachtigde niet opgingen. De gemachtigde had aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte de beroepschriften als samenhangend had aangemerkt bij het vergoeden van de proceskosten. De kantonrechter oordeelde echter dat er sprake was van samenhang, omdat de beroepschriften nagenoeg identiek waren en gelijktijdig waren behandeld.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen reële extra inspanning was geleverd door de gemachtigde in vergelijking met andere zaken en dat de officier van justitie terecht had geconcludeerd dat er sprake was van samenhang. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.