ECLI:NL:RBZWB:2024:7199
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning in [plaats], vastgesteld op € 344.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 331.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank volgt de jurisprudentie die stelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om bepaalde gegevens te verstrekken die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft vastgesteld aan de hand van vergelijkingsobjecten en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar en de rol van vergelijkingsobjecten in de waardebepaling. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende zorgvuldig gewogen, maar komt tot de conclusie dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan en dat de vastgestelde waarde gerechtvaardigd is.