ECLI:NL:RBZWB:2024:7196
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 oktober 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in [plaats], vastgesteld op € 611.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelde het beroep op 18 september 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, [naam 2], aanwezig was, evenals mr. L.J. Boone namens de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat het geschil zich beperkt tot de vraag of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet de juiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de indexering en de referentiewoningen. De rechtbank volgt echter de jurisprudentie die stelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens te verstrekken, aangezien deze openbaar zijn en de belanghebbende zelf in staat was om de benodigde informatie te achterhalen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.