Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
4.De beoordeling
de aard vande overeenkomst ook niet zonder meer besloten dat de lening pas terugbetaald hoeft te worden als [gedaagde] daartoe in staat is. [gedaagde] voert in dit verband aan dat de lening is verstrekt ter financiering van de onderneming van [gedaagde] en om die reden niet direct, althans zes weken na een mededeling, kan worden opgeëist. Dit zou een ongeloofwaardig standpunt zijn.
nadat het geld ter leen is verstrekt, heeft [eiseres] een aandeel van 30% gekregen in [gedaagde] . Het enkele feit dat [eiseres] medeaandeelhouder is geworden betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij de lening niet meer mocht opeisen. Dit verandert immers niet automatisch iets aan (het gebrek aan) afspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van de terugbetaling van de lening.
specifiekegeval onredelijk of onbillijk zou zijn, wordt verder niet duidelijk.
de hoogte vande rente. De rechtbank sluit daarom voor de hoogte van de contractuele rente aan bij de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Beide partijen zijn rechtspersonen en de kredietverlening is te kwalificeren als het leveren van diensten [1] , zodat sprake is van een handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf het moment van uitlenen, namelijk vanaf 29 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling, berekend over het bedrag van € 30.000,00.