ECLI:NL:RBZWB:2024:7113
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- S. Hindriks
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in rijbewijszaak na ongeldigverklaring door CBR
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig is verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 25 juli 2024 besloten dat verzoeker niet geschikt was om te rijden, na een incident op 18 januari 2024 waarbij verzoeker betrokken was bij een verkeersongeval en een hoog alcoholpromillage vertoonde. Verzoeker, die zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk als algemeen directeur, heeft bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren en hierdoor financiële problemen dreigt te ondervinden. De rechter beoordeelt de zorgvuldigheid van het rapport van de psychiater dat aan de beslissing van het CBR ten grondslag ligt. Er worden twijfels geuit over de zorgvuldigheid van het rapport, met name over de wijze waarop de psychiater tot zijn conclusies is gekomen en de volledigheid van de informatie die is meegenomen in de beoordeling.
Uiteindelijk besluit de voorzieningenrechter het bestreden besluit van het CBR te schorsen tot één week na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoeker zijn rijbewijs voorlopig weer kan gebruiken. Tevens wordt het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoeker, die in totaal € 1.750,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het CBR en de noodzaak om alle relevante informatie in overweging te nemen bij het vaststellen van rijgeschiktheid.