ECLI:NL:RBZWB:2024:7099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 233871 tm 23/3875GHK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om geheimhouding in belastingzaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 16 oktober 2024, wordt een verzoek om geheimhouding behandeld dat door de inspecteur van de Belastingdienst is ingediend. Het verzoek betreft de geheimhouding van bepaalde bijlagen die zijn ingediend in het kader van een beroepsprocedure tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. B.J.G.L. Jaeger, heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze aanslagen door de inspecteur.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij voor een aantal bijlagen een beroep op geheimhouding doet op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de bescherming van de privacy van derden, in dit geval medeverdachten, een gewichtige reden vormt voor het geheimhouden van bepaalde gegevens. De rechtbank heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet vereist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geheimhouding van de namen en bankgegevens van medeverdachten gerechtvaardigd is, aangezien deze gegevens niet relevant zijn voor de beroepsprocedure van de belanghebbende. De gemachtigde van de belanghebbende heeft in zijn reactie op het verzoek om geheimhouding aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het anonimiseren van deze gegevens. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de stukken gerechtvaardigd is en heeft de zaak in de huidige stand voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
Geheimhoudingskamer
zaaknummers: BRE 23/3871 tot en met 23/3875
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. B.J.G.L. Jaeger),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:
a. a) aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017;
b) een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2018; en
c) aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019.
De inspecteur heeft bij separate uitspraken op bezwaar voormelde aanslagen en navorderingsaanslag gehandhaafd. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 december 2023 een verweerschrift met bijlagen genummerd van 1 tot en met 16 ingediend. De inspecteur heeft in zijn begeleidend schrijven aangegeven dat hij voor een tweetal bijlagen bij het verweerschrift een beroep op
geheimhouding doet als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Volgens de lijst bij het verweerschrift van de inspecteur bedraagt het aantal bijlagen 20.
1.2.
De inspecteur heeft bij separate brief 21 december 2023 met in de aanhef: ‘beroep op geheimhouding artikel 8:29 van Algemene wet bestuursrecht’ ongeschoonde versies
overgelegd van (i) het Proces-verbaal van de Politie, met als datum van ondertekening 27 oktober 2020, waarin wordt opgesomd welke politiegegevens aan de boetefraude coördinator ter beschikking zijn gesteld (het proces-verbaal) en (ii) het ‘Zaakdossier [belanghebbende]’ van de Politie dat op 4 maart 2020 ambtsedig is opgemaakt (het zaakdossier).
1.3.
De rechtbank heeft bij brief van 12 januari 2024 de brief van de inspecteur van 21 december 2023 naar belanghebbende doorgestuurd. Daarbij is verzocht om een reactie op de brief van de inspecteur. Belanghebbende heeft op 25 januari 2024 gereageerd.
1.4.
De inspecteur heeft desgevraagd op 2 september 2024 de bij het verweerschrift ontbrekende bijlagen 17 tot en 20 verstrekt, welke op 6 september 2024 naar belanghebbende zijn doorgestuurd. Bijlage 17 is een geschoonde versie van het zaakdossier en bijlage 19 is een geschoonde versie van het proces-verbaal.

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet nodig is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen en beoordelen. [1]
Juridisch kader
3. De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
3.1.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
4. De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de volledige inhoud van de in 1.2 vermelde stukken. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om die stukken geheim te houden.
4.1.
De inspecteur heeft als gewichtige reden voor geheimhouding aangevoerd dat de namen en bankgegevens van medeverdachten zijn geanonimiseerd, aangezien zij geen relatie hebben met de belastingplichtige en niet relevant zijn voor de onderhavige beroepsprocedure.
4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn reactie van 25 januari 2024 op het verzoek om geheimhouding van de inspecteur geschreven:
“(…)
Ervan uit gaande dat alleen de persoonsgegevens zoals de namen en de
bankrekeningnummers van de medeverdachten worden geanonimiseerd, verzet mevrouw [belanghebbende] zich niet tegen dit verzoek.
Daarnaast geeft mevrouw [belanghebbende] uw rechtbank alvast toestemming voor het doen van
uitspraak op basis van het volledige dossier (de ongeschoonde stukken).”
Het zaakdossier
4.3.
De geheimhoudingskamer heeft geconstateerd dat in het zaakdossier inderdaad alleen de namen van medeverdachten zijn weggelakt. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat de bescherming van privacy van derden een gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 Awb vormt voor het weglakken van die gegevens.
Het proces-verbaal
4.4.
De geheimhoudingskamer heeft geconstateerd dat in het proces-verbaal alleen de namen en de bankrekeningnummers van derden zijn weggelakt. Ook in dit geval is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de bescherming van privacy van derden een gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 Awb vormt voor het weglakken van die gegevens.
Conclusie
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de geheimgehouden stukken gerechtvaardigd.

Beslissing

De geheimhoudingskamer
  • verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van) het ‘Zaakdossier [belanghebbende]’ van de Politie d.d. 4 maart 2020 gerechtvaardigd zijn;
  • verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van) het Proces-verbaal van de Politie, met als datum van ondertekening 27 oktober 2020, gerechtvaardigd zijn;
  • bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 16 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze tussenuitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.3.1.