In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 136.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R.W.B. van Middelaar, betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was vastgesteld. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet tijdig de benodigde stukken had ingediend, wat in strijd was met de goede procesorde. Ondanks deze tekortkoming, concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde door middel van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.