Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/1691, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R.W.B. van Middelaar van Het nieuwe WOZ bureau BV, in beroep ging tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van SaBeWa. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 248.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en verdedigde een waarde van € 152.000.
De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 6 september 2024, waarbij de heffingsambtenaar niet tijdig de benodigde stukken had ingediend, wat door belanghebbende werd aangevoerd als schending van de goede procesorde. De rechtbank besloot de later ingediende onderbouwing van de heffingsambtenaar niet mee te nemen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de last had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank beoordeelde de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen en kwam tot de conclusie dat deze objecten, ondanks verschillen in perceeloppervlakte, goed vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de WOZ-waarde van € 248.000 niet te hoog was vastgesteld en wees het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade af. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moest vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.