4.1Wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank zich gebaseerd op het op 17 oktober 2024 tegen betrokkene gewezen vonnis in de hoofdzaak. De rechtbank heeft betrokkene veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan oplichting, valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen, begaan door een rechtspersoon, medeplegen van valsheid in geschrift en uitkeringsfraude.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis in de hoofdzaak en zoals deze in de bijlage bij dit ontnemingsvonnis zijn opgenomen, het oordeel dat betrokkene voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft genoten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Toerekening
Voor de vaststelling of een natuurlijk persoon wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het handelen van een rechtspersoon volstaat het vast te stellen, ingevolge het reeds door de verdediging naar voren gebrachte arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ4672), dat die natuurlijke persoon volledige dan wel in belangrijke mate zeggenschap heeft over die rechtspersoon;
dat hij over het vermogen van die rechtspersoon kon beschikken;
dat het verkregen voordeel heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon, welk voordeel de natuurlijke persoon kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat betrokkene de volledige feitelijke en juridische zeggenschap had over [stichting] . Betrokkene leidde de vergaderingen en stuurde het personeel aan. Ook hield hij zich vrijwel dagelijks bezig met de financiën en de administratie en deed hij de acquisitie van nieuwe cliënten. Betrokkene beschikte ook over de bankpas en de creditcard die aan de rekening van [stichting] waren gekoppeld. Hij gebruikte de bankpas van [stichting] bijna dagelijks, ook voor privédoeleinden. Met de bankpas en creditcard kon hij vrijelijk over het vermogen van [stichting] beschikken. Omdat betrokkene vrijelijk over het vermogen van [stichting] kon beschikken, heeft dit vermogen ook tot zijn voordeel kunnen strekken. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [stichting] aan betrokkene kan worden toegerekend.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van het vonnis in de hoofdzaak van 17 oktober 2024. In de hoofdzaak is overwogen dat een bedrag van
€ 145.231,23te veel aan zorggeld bij de gemeente Breda en de SVB is gedeclareerd. Bij de gemeente Zoetermeer gaat het om een bedrag van
€ 6.985,26.
De rechtbank gaat bij de gemeente ’s-Gravenhage uit van het bedrag dat is berekend in het proces-verbaal van bevindingen van de gemeente Breda, te weten
€ 6.910,08. Zowel [cliënt 1] als [cliënt 2] , beiden cliënten van [stichting] , hebben verklaard dat er wekelijks één uur aan zorg werd verleend. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die verklaringen, gelet ook op de andere gevallen. In de periode van januari/maart 2019 tot en met oktober 2019 zijn er veel meer uren gedeclareerd dan er zorg is verleend. Uit de declaratieformulieren blijkt dat er bij [cliënt 1] 168 uren en bij [cliënt 2] 81 uren aan zorg zijn gedeclareerd, terwijl er 44 uren, respectievelijk 27 uren aan zorg zijn verleend. Dat betekent dat er 124 uren, respectievelijk 54 uren te veel aan zorg zijn gedeclareerd. Het gemiddelde uurtarief was bij [cliënt 1] € 36,06 en bij [cliënt 2] € 45,16. Hieruit volgt dat € 4.471,44 (124 uren x € 36,06) respectievelijk € 2.438,64 (54 uren x € 45,16) te veel is gedeclareerd.
Op grond hiervan bedraagt het totaal teveel gedeclareerde zorggeld in totaal
€ 159.126,57. Dit is tevens het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het bedrag aan te veel ontvangen uitkering van het UWV, te weten € 46.335,42, komt niet voor ontneming in aanmerking, nu het UWV dit bedrag al zelf bij betrokkene heeft teruggevorderd.
De rechtbank zal betrokkene hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag. Dit gelet op het feit dat [stichting] de feiten heeft gepleegd en betrokkene daar feitelijke leiding aan gaf. Zoals hiervoor is overwogen kon betrokkene ook vrijelijk beschikken over het vermogen van [stichting] , zodat zij beide feitelijk hebben beschikt over het gehele voordeel. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van gemeenschappelijk voordeel. Een deel van de gelden staat overigens nog steeds op de bankrekening van [stichting] , nu daar beslag op rust.
Dat betrokkene door dit beslag thans niet meer kan beschikken over dat geld staat niet in de weg aan het toerekenen van dit wederrechtelijk verkregen voordeel aan betrokkene en aan (hoofdelijke) ontneming daarvan.