ECLI:NL:RBZWB:2024:6930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
AWB-23_11387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen in het kader van artikel 40 Wet WOZ

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 oktober 2023. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning in [plaats 2], vastgesteld op € 428.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, [naam 2], aanwezig was, evenals mr. LJ. Boone en [taxateur] namens de heffingsambtenaar.

De rechtbank oordeelt dat het geschil zich beperkt tot artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in het indexeringspercentage en dat de leveringsakten van referentiewoningen niet zijn verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens te verstrekken, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 40 vallen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende met de beschikbare gegevens zelf had kunnen nagaan of de vastgestelde waarde niet te hoog was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk op 11 oktober 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] , verbonden aan [bedrijf] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Halderberge), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 428.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Halderberge voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen als gemachtigde van belanghebbende [naam 2] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. LJ. Boone en [taxateur] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 1989) met een oppervlakte van 171 m² en aangebouwde kapconstructie garage (30 m²) op een perceel van 330 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. Gelet op wat ter zitting is besproken, beperkt het geschil zich tot artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelt dat de taxatiematrix in beroep voldoende aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde van de woning is om die reden niet meer in geschil.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 40 Wet WOZ
4. Belanghebbende stelt dat het indexeringspercentage niet inzichtelijk is gemaakt en de leveringsakten van de referentiewoningen niet zijn verstrekt, waardoor er sprake is van schending van artikel 40 Wet WOZ.
4.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
4.2.
De heffingsambtenaar betwist dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Ter zitting stelt de heffingsambtenaar dat voor de indexering in de bezwaarfase is uitgegaan van de transportdatum en in de beroepsfase van de koopdatum. De heffingsambtenaar bepleit dat deze gegevens, onder andere uit de leveringsakte, openbaar te raadplegen zijn.
4.3.
De rechtbank volgt de jurisprudentie die onder meer volgt uit de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin is overwogen dat de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet onder de reikwijdte van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ vallen. [2] Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de leveringsakten ook niet zijn verstrekt. In de bezwaarfase heeft belanghebbende niet specifiek verzocht om de leveringsakten en bovendien zijn de leveringsakten zelf door belanghebbende te raadplegen. Belanghebbende had naar het oordeel van de rechtbank met de gegevens uit het in de bezwaarfase opgemaakte waarderapport in combinatie met de door belanghebbende te raadplegen en te achterhalen informatie na kunnen gaan of de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet te hoog is. Ook wat betreft het verschil in verkoopdatum en transactiedatum. Daarnaast geldt dat het eventuele gebruik van een verkeerde transactiedatum in de bezwaarfase hersteld kan worden in de beroepsfase.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 11 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.