ECLI:NL:RBZWB:2024:6930
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen in het kader van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 oktober 2023. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning in [plaats 2], vastgesteld op € 428.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, [naam 2], aanwezig was, evenals mr. LJ. Boone en [taxateur] namens de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelt dat het geschil zich beperkt tot artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in het indexeringspercentage en dat de leveringsakten van referentiewoningen niet zijn verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens te verstrekken, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 40 vallen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende met de beschikbare gegevens zelf had kunnen nagaan of de vastgestelde waarde niet te hoog was.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk op 11 oktober 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.